VOOR EN ACHTER!

of

"Toen varen nog leuk was!"

door

Roel Massink


 

31 - Onverwacht naar huis en weer terug op de Disa

Kort daarna, we waren we tot Djeddah in Saoedi-Arabië gevorderd. Ik zat op de Montan een Duits schip, dat aan de andere kant van de enige pier in Djeddah was afgemeerd een pilsje te drinken. Plotseling stond er iemand, van de Disa voor m’n neus. Hij had een telegram voor mij bij zich, dat afkomstig was van m’n neef Gerrit Donia (die van de Oranje). De inhoud vertelde me dat ik onmiddellijk naar huis moest komen omdat het met de gezondheid van m’n vader erg slecht gesteld was.
Op het KLM-kantoor in Djeddah zou een vliegticket voor me klaar liggen. Daar aangekomen kwam ik tot de ontdekking dat de KLM in Djeddah weliswaar een kantoor had, maar zelf niet op die plaats vloog. Het ticket dat de KLM voor mij had uitgeschreven was dan ook van Asmara in Ethiopië (nu Eritrea) naar Amsterdam. Na een paar telexen werd m'n kaartje echter aangepast aan de door mij gewenste route. Ik zou met LIA (Lebanon International Airways) naar Beiroet vliegen en van daaruit met Alitalia naar Rome om uiteindelijk met de KLM in Amsterdam te geraken. Ik zou de volgende morgen om 9 uur vanuit Djeddah vertrekken.


Toen ik op de taxi stond te wachten die me naar het vliegveld van Djeddah zou brengen, maakte ik nog deze foto's. Links kamelen en rechts, ik denk ezels. Wie weet waar die naar toe moesten of vandaan kwamen.

 

Ik pakte m'n grote cameltas en nog een weekend tas en stopte daar een aantal dingen en kleren in die ik dacht nodig te hebben, de rest liet ik in m’n hut achter.
Al direct ontstond er verwarring omtrent de vertrektijd. Ik had geen flauw benul hoe laat het was. We hadden verschillende tijden. Sommigen hadden het over GMT, anderen dachten eerder aan de tijd bij ons aan boord of de lokale Saoedische tijd. Maar geen van drieën bleek te kloppen met de tijd die LIA hanteerde als vertrektijd. Natuurlijk zorgde ik er voor ruimschoots voor negen uur op het vliegveld aanwezig te zijn. Het eerste dat me daar verteld werd was dat het vliegtuig niet zoals gepland om negen, maar om elf uur zou vertrekken. Ik dacht nou ja. Ik nam plaats aan een tafeltje bestelde iets te drinken en filosofeerde in de toenemende warmte een beetje voor me uit.
Terwijl ik daar zo zat vroeg ik me af wat Eskimo's ertoe bewogen had om hun heil te zoeken in de buurt van de Noordpool en een ander ras van mening was geweest dat ze het Arabische schiereiland moesten gaan bevolken. Ik kwam er niet uit, maar bedacht dat Europa een goed alternatief was. Wat was het al allemachtig heet daar op dat vliegveld van Djeddah rond een uur of tien in de morgen. Nergens, behalve wellicht in de kantoren, was airconditioning te bekennen.
Ik had misschien een kwartiertje zitten mijmeren, toen iemand vroeg of de plek naast me nog vrij was. Ik keek op en zag een gedistingeerde heer met wat handbagage staan. Ik antwoordde in positieve zin. Hij stelde zich voor als Dr. Bozzi. Hij was een soort artsenbezoeker, maar dan in het groot.
Het was een erg prettige man en we raakten in een geanimeerd gesprek. Hij was Italiaan en moest net als ik ook naar Rome en ging dus met dezelfde vlucht als ik. Op een gegeven moment kwam via de luidsprekers de melding dat het vliegtuig naar Beiroet, zes uur later zou vertrekken, dus ergens laat in de middag.
We hebben toen maar een taxi genomen richting het centrum. Daar zijn we ergens in de lounge van een of ander hotel gaan zitten, waar wel airconditioning was. We hebben wat gegeten en enkele flesjes Heineken alcoholvrij bier gedronken. Op het gebruik van alcohol stonden en staan in Saoedi-Arabië zware straffen. Ik meen dat het alleen in enkele enclaves van Europeanen, die daar langere tijd verbleven, toegestaan was alcohol te gebruiken.
Uiteindelijk zijn we dan toch nog vertrokken. Het was een Caravelle die ons naar het, toen nog vredige, Beiroet bracht. Het was de eerste keer dat ik in een vliegtuig zat en ik vond het heel bijzonder. Het was al donker toen we aankwamen in het vroegere Parijs van het Midden-Oosten. Vooral het laag aanvliegen over de baai en al de lichtjes van de grote stad die snel groter werden, was heel indrukwekkend. Maar, een echte liefhebber van vliegen ben ik nooit geworden. Ik wil niet beweren dat ik echt vliegangst heb, maar het idee zo afhankelijk te zijn van de techniek stelt me niet echt gerust.

Toen ik van het vliegtuig komende de aankomsthal binnen stapte, stond opeens de mooiste grondstewardess die ik ooit gezien had vlak voor m’n neus. Ik zag dat ze een soort mini-schoolbordje omhoog hield. Met krijt stond er op geschreven dat Mr. Massink zich bij haar moest melden. Dat deed ik uiteraard. Het leek wel een film. Ze zei tegen me dat ik door de vertraging het vliegtuig naar Rome had gemist en pas de volgende morgen zou vertrekken. Verder meldde ze dat er een taxi voor me klaar stond om me naar een hotel te brengen. Toch mooi van de KLM omdat allemaal voor me te regelen. Ik had tenslotte nog geen kilometer met ze gevlogen. Vliegen kost dan wel een paar cent, maar ze zorgen goed voor je. Nu we het toch over kosten hebben, bedenk ik me dat ik tot op de dag van vandaag niet weet wie die ticket destijds betaald heeft en dat ik me dat nu voor het eerst afvraag.
Hoe het hotel heette weet ik niet meer, wel dat het erg luxe was. Zo luxe dat ik eenmaal op m'n kamer niet in staat was het licht uit te doen. Ik kon gewoon geen schakelaar vinden en heb dus met het licht aan moeten slapen. De volgende dag vloog ik met Alitalia van Beiroet naar Rome en dezelfde dag nog met de KLM naar Schiphol.
Kort nadat ik thuis kwam is m’n vader naar het ziekenhuis overgebracht en overleden. De crematie had plaats in Dieren. Het was begin april 1964.

De Disa was nog lang niet in Europa dus had ik nog tijd over. Ik heb toen m’n belofte aan Anka ingelost en ben, zoals al beschreven, naar Rijeka gereisd. Het was wel een dilemma. Ik maakte me namelijk zorgen over het feit dat, hoewel ik alleen maar een belofte nakwam, Anka misschien zou denken dat er een hechtere relatie inzat. Toch heb ik het inlossen van de belofte laten prevaleren.
 
Ik geloof dat ik in Engeland, maar het kan ook Rotterdam zijn geweest, weer aan boord ben gekomen. M’n leven nam dus weer zijn gewone gang. De motor van de Disa, een negencilinder Götaverken tweetaktdiesel, was al een hele tijd slecht onderhouden. Wij zouden daarvan nog de wrange vruchten plukken.
Regelmatig kwam het voor dat zich kleine mankementen voordeden tijdens de vaart. Lekke verstuivers of idem leidingen, die moesten dan, vaak op zee, worden vervangen. Spoelkanalen die versmeerden met halfverbrande stookolie en zo brand binnenin de motor veroorzaakten. Dan werd de motor stopgezet en via een geopend deksel moesten we dan de brandende prut eruit halen. Bij storm of sterke stroming onder de kust, kun je natuurlijk niet zonder motor, dan had het linke soep kunnen worden. Maar dat is nooit voor gekomen.
Geloof me, het was een heet karweitje. Ga maar na, als de buitentemperatuur bijvoorbeeld dertig graden bedraagt, is het in de machinekamer altijd nog wel een graadje of tien, vijftien warmer. Vooral als je niet op de plaat stond, maar wat hogerop zoals en dat was bij dergelijke werkzaamheden natuurlijk het geval. Menig keer heb ik dan ook m’n handen en armen verbrand bij dergelijke gelegenheden. Als de brand was geblust en de motor weer schoon was van binnen, werd deze opnieuw gestart en kon de reis weer worden voortgezet.
Op een gewone wacht, wanneer het schip onder normale omstandigheden onderweg was naar een haven, waren de volgende taken aan een motorman toevertrouwd. Vooral het controleren van allerlei drukken en temperaturen was een belangrijke opgave. Bijvoorbeeld de koelwatertemperatuur van de hoofdmotor. Die kon wisselen en had direct gevolg voor de temperatuur van de hoofdmotor. Tegenwoordig zal dat ongetwijfeld per computer worden geregeld, maar toen nog niet. Stel je vaart dwars door of kwam in een warmere of koudere stroming terecht. Dan ging de temperatuur van het koelwater en daarmee van de motor evenredig omhoog of omlaag. De motor zelf werd gekoeld met zoet water. Het zoete koelwater echter door zeewater. Daarvoor had je grote koelers, waar het koelwater doorheen stroomde om gekoeld te worden door het zeewater. Middels by-passes kon je de hoeveelheid zeewater dat er doorstroomde regelen en zodoende de temperatuur van het koelwater en daarmee van de motor. Verder waren er nog meer zaken die gekoeld moesten worden. Je moest ook zorgen dat er steeds voldoende brandstof in de dagtanks zat. Als ze minder dan halfvol raakten, ging je die middels pompen bijvullen vanuit de bunkertanks. Je moest bijhouden hoeveel je daaruit haalde, zodat dat een beetje gelijkmatig (uit bakboord en stuurboord tanks) gebeurde en we bovendien nog wisten hoeveel olie er in de respectievelijke bunkertanks zat. Ik meen me te herinneren dat er ongeveer een ton per uur doorheen ging. Maat het spul kostte bijna niets. Van alle controles en activiteiten moesten aantekeningen worden gemaakt in het logboek.


Standen en temperaturen opnemen


Bovenin de machinekamer waar het zo warm was. Je kijkt hier op de cilinderkoppen en de kanalen voor de uitlaatgassen.

Al de werkzaamheden die ik tot nu toe genoemd heb, worden op een Nederlands schip door de assistent verricht. Maar je moest ook twee keer per wacht de daarvoor in aanmerking komende punten smeren en daar komt dan ook de naam olieman vandaan! De hulpmotor (lees: generator) heeft, in het klein dezelfde behoeften. Twee keer per wacht moest ik allerlei temperaturen van koelwater en uitlaatgassen aflezen en opschrijven, oliedrukken noteren en in het journaal schrijven. Het laat zich bijna raden hoe warm het boven in de machinekamer was. Ook twee keer per wacht, dus om de twee uur, moesten van elke cilinder de uitlaatgastemperatuur worden gecheckt en opgeschreven. Die temperaturen lagen doorgaans tussen de 310 en 360 graden Celsius.
Eén keer per wacht moest ik helemaal naar boven tot in de pijp of schoorsteen, wat eigenlijk alleen maar een rookkanaal is, net als een uitlaat bij een auto. Ik zit me vertwijfeld af te vragen wat ik daar moest doen, maar het wil me niet te binnen schieten. Omdat het in de machinekamer altijd en overal glad was, moest je je constant vasthouden aan leuningen. Vooral bij slecht weer natuurlijk. Maar daar bovenin was alles zo heet dat je de trapleuning alleen kon vastpakken met een paar handschoenen aan. Bij het ademhalen moest je rustig aan doen, anders deed het zeer, vooral in je neusgaten, zo heet was de lucht daar.

We hadden drie separatoren, dat zijn apparaten die de carterolie van de diverse diesels reinigt. Die konden worden aangesloten op de hoofdmotor of op de verschillende hulpdiesels. De olie stroomde dan door de separator en werd middels het fenomeen zwaartekracht gereinigd. Water en alles wat zwaarder was dan olie bleef achter in het apparaat. Ze moesten dan ook regelmatig schoongemaakt worden, wat een vies karweitje was.


Het schoonmaken van een separator was een vies karweitje.

In een Japanse haven is het eens voorgekomen, dat degene die mij afloste tijdens de lunchpauze, een verkeerde afsluiter dichtdraaide. Hierdoor kwam de schone olie niet terecht in de draaiende hulpmotor maar in het carter van de hoofdmotor, wat natuurlijk ernstige gevolgen had. De krukas van de hulpdiesel draaide in de soep en moest door een nieuwe, die fl. 24.000 kostte méér als 10.000 Euro (toen!) vervangen worden. Die krukas hadden we niet en totdat we terug waren in Europa hebben we het met twee hulpdiesels moeten doen. Aanvankelijk kreeg ik de schuld, maar gelukkig kon ik aantonen dat ik niet verantwoordelijk was.

Een kwaaltje waar onze Götaverken nogal eens last van had, was het afbreken van een bout aan de stang die de 'slid' stuurde. De slid (slee) zorgde voor het afsluiten van de cilinder, wanneer de nieuwe brandstof het spoelkanaal werd binnen gespoten. Door een noodlottig toeval kreeg ik enige handigheid in het aanbrengen van een nieuwe bout. Daarom werd ik te pas en te onpas, ook als ik geen wacht had of in m’n kooi lag te slapen erbij geroepen, om dit euvel te verhelpen.
Toen de motor geconstrueerd werd, had men al rekening gehouden met het feit dat dit probleem zich voor kon doen. Daarom had men, in de motor, ter hoogte van de plek waar de nieuwe bout moest worden aangebracht een deksel (werkgat van ong.12 cm doorsnee) gemaakt. Daar kon je net met je hand doorheen. Jammer genoeg was klaarblijkelijk een andere ingenieur, verantwoordelijk geweest voor de constructie van een ander deel van de motor. Precies achter dit deksel, binnenin de motor, liep namelijk een dikke olieleiding. Dit betekende dat je nauwelijks je arm langs die leiding kon wringen om de bout te vervangen en je  had bovendien geen enkel zicht meer op wat je deed. Je moest dus alles op de tast doen. Hierbij moet lezer bedenken dat zo'n zojuist stopgezette diesel natuurlijk hartstikke heet is en een schip op zee altijd een beetje slingert. Ik was liever specialist in wat anders geweest.

Behalve speciale karweitjes, was er ook veel gewoon werk. Een motorman is ook een olieman.

 

Ook moesten we eens in de Rode Zee en midden op zee, zuigertrekken. Dat wil zeggen een complete zuiger vervangen. Zo’n zuiger was (de drijfstang niet meegerekend) iets meer dan een meter groot bij een doorsnee van ook een meter. De drijfstang zal toch gauw een meter of twee en een half zijn geweest. Al met al net iets groter dan die uit een brommertje dus. Deels om dezelfde redenen als hierboven kun je dan je lol wel op. Vooral bij die idiote temperaturen in dat gebied. Gelukkig gebeurde dat ‘s avonds. Overdag is het in die streken helemaal niet uit te houden van de hitte. Het betekende echter wel een onaangename onderbreking van m’n vrije tijd. Toen het karwei er op zat gingen we aan dek een koud pilsje drinken, maar ik was zo moe, dat ik m’n arm bijna niet meer omhoog kreeg om te drinken. Hitte kan heel uitputtend zijn.
Vanuit het Suezkanaal was onze eerste haven altijd Djeddah in Saoedi-Arabië. Een in sociaal opzicht een totaal achterlijk islamitisch land, waar ook nu we het magische jaar 2000 naderen, nog niet veel veranderd is. Vrouwen zag je alleen helemaal gesluierd. Tijdschriften zoals Newsweek, die je toch nauwelijks wuft of frivool kunt noemen misten je altijd wel enkele pagina's. Daar had de censuur dan de als onbetamelijke ervaren foto's (van vrouwen uiteraard) uit geknipt.
Een paar jaar geleden moest ik hier nog eens aan denken, toen bleek dat de Iraanse televisie tijdens het WK voetbal beelden klaar had liggen, die onmiddellijk het actuele beeld vervingen wanneer bijvoorbeeld een vrouw met blote armen op de tribune in beeld kwam. Wie verlost de wereld van dit zooitje zieke geesten? Het zou een Jihad waard zijn. Kunnen we meteen dat schorem wat zich Taliban noemt en in Afghanistan huishoudt, even uitroeien. Nee, ik ben geen bewonderaar van de Islam. In de koran valt het allemaal nog wel mee, maar in het dagelijkse leven zijn het uitsluitend mannen die de dienst uitmaken en de vrouw degraderen tot een soort persoonlijk bezit.
Op m’n werk, werd een Somaliër eens aangesproken op het besnijden van vrouwen. Voor wie niet weet wat dat is, een kleine toelichting. Het betekent in die streken tenminste, het wegsnijden van de gehele clitoris. Dat wordt gedaan bij kleine meisjes en vaak met primitieve middelen. Daarna wordt de vagina óók met primitieve middelen, bijvoorbeeld met doornen van struiken, vrijwel geheel dicht gemaakt, zodat nog een heel klein gaatje over blijft waardoor geplast kan worden. Niet alleen een verminking waarvoor je naar gevangenis zou moeten, maar ook uitermate pijnlijk en vanwege de onhygiënische omstandigheden zeer gevaarlijk. De reactie van de Somaliër was dat dat niet anders kon, dat moest wel, want anders zouden ze later geil kunnen worden een andere man dan hun eigen.
Dáár en over andere misstanden ten opzichte van vrouwen en meisjes in moslimlanden zoals Afghanistan, Pakistan, India etc., zou de vrouwenbeweging zich eens druk over moeten maken, in plaats van te zeiken over allerlei zaken in Nederland en Europa, die de doorsneevrouw helemaal niet wil of nog niet aan toe is.

Op het stuk tussen Suez en Djeddah zijn we ook nog eens massaal aan de schijt geweest. Naast, op en tussen de Mercedes vrachtauto`s die elke reis overal aan dek geparkeerd waren, stonden duizenden kisten met sinaasappels die we in Egypte geladen hadden. Aan een boom zo vol gehangen, mist men, volgens van Alphen althans, een enkel pruimpje niet. Dus vraten wij ons helemaal wezenloos in de zuidvruchten. Zoveel dat onze, driemaal-daags-een-warme-maaltijd-magen, daar niet tegen opgewassen waren. Het gevolg was dat de WC’s voortdurend bezet waren en toch niet verstopt raakten. Ik heb het zelfs een keer uit nood in de bilges gedaan, omdat ik geen kans zag nog een WC te bereiken.
Op de bazaar van Djeddah was het goud (gestempeld: 999 Schweizerische Bankverein) erg goedkoop. Het kostte per gram precies 1 US-Dollar (toen ƒ 3,60 of 1,50 Euro). Daar kregen we in Rotterdam heel wat meer voor, al weet ik niet meer hoeveel. Toen een aantal jaren geleden de opsporingdienst van de belasting met de operatie ‘Goudhaantje’ (illegaal en gesmokkeld goud bij tandartsen) belast werd dacht ik nog, goh dat heeft lang geduurd.
Ook zag je zo uit de bijbel weggelopen geldhandelaren. Die zaten boven op grote kisten gevuld met goud, Golden Sovereigns, Maria-Theresia Thalers en wat dies meer zij. De Maria’s droegen allemaal het jaartal 1780. Het betreft een van origine Oostenrijkse munt, die naast de eigenlijke munt de Rial, in Saoedi-Arabië op grote schaal als betaalmiddel dient. Blijkbaar hadden de inwoners meer vertrouwen in het zilver van de daalders dan in het nikkel van de rial. Dr. Bozzi, de Italiaan die ik op het vliegveld van Djeddah had leren kennen, was al voor de oorlog in Eritrea geweest, dat was toen immers nog een Italiaanse kolonie. Hij vertelde me dat destijds deze munten met de originele muntstempels tot in de dertiger jaren in dat land waren gemaakt. Vandaar dat ze allemaal het jaartal 1780 droegen.


Pikheet in de Rode Zee, naar ik meen in Port Sudan. Vilas, SOS en ik. M’n  zweetdoekje hangt nog om m'n nek.

Vanuit Djeddah staken we dan de Rode Zee over naar Port Sudan in Soedan. Ook al een land dat nauwelijks kennis had gemaakt met de moderne tijd. Ik herinner me dat ik een keer op een vrije middag op zoek was naar wat afleiding in de vorm van vrouwelijk schoon. Ik snap nog niet dat dat daar überhaupt te vinden was. Niet dat dat er niet zou zijn, overal zijn mooie vrouwen. Nee, ik bedoel natuurlijk in de vorm waar ik dat in zocht, hapklare brokken dus. Uit mezelf kan ik bijna niet op het idee zijn gekomen, waarschijnlijk heeft iemand het me verteld. Ik moest in elk geval eerst de Sudan rivier oversteken, herinner ik me.
Ik vond een soort veerman en besloot m’n leven op het spel te zetten. Het leek me namelijk een uitermate onbetrouwbaar vaartuigje. Maar je bent jong en je wilt wat, wordt dan wild, enzovoort. Ik maakte de overtocht tegelijk met twee, jonge inboorlingen. Ik kan geen omschrijving bedenken die wat ik waarnam beter weergeeft. Het was maar een klein bootje, een soort kleine prauw of kano. Ik moest dus vlak achter die gasten zitten.


Even een terrasje pikken in Port Sudan. Van links naar rechts Kruppa, 'Putte' de scheepsclown, Danz, 'Gnistan' (telegrafiste) en Kiechl.

 

Ondanks het feit dat we ons in de buitenlucht en in een bewegend bootje bevonden, stonk het duo als een complete veemarkt. Verschrikkelijk gewoon. Ik vroeg me af of ik wel door moest gaan met m’n plan. Stel dat ik een meisje zou vinden dat mijn voorstel wel zou zien zitten, maar ook zo zou stinken. Later hoorde ik dat men daar in plaats van de bij ons destijds gebruikelijke brillantine, koeienmest in het haar smeerde. Volgens de veerman die ik er naar vroeg, waren het leden van een stam die niet uit de buurt kwam.
 
 
 
 

Rode Zee en omgeving.


Tegen alle verwachtingen in en volkomen onbegrijpelijk in een dergelijk land, ontmoette ik (ik weet niet meer hoe of waar), een meisje dat mij wel van mijn probleem wilde afhelpen. Er zal heus niet zoiets als een bar of laat staan bordeel zijn geweest. Ik ging met haar mee naar huis, dat een beetje buitenaf stond. In elk geval niet middenin in een plaats of dorp. Ik gebruik het begrip huis, maar dat is om het gegeven te beschrijven, niet het huis. Ik kwam terecht in een van de primitiefste hutjes waarin ik ooit vertoefd heb. Echter in tegenstelling tot de woonkamer van mijn moderne Europese flat, was het daar binnen netjes. Een lemen vloer, een simpel bed, een tafeltje, enkele stoelen en een kast. Enkele uit tijdschriften geknipte foto's en plaatjes fleurden de wand op. Maar zo netjes, het was gewoon ontroerend.
Van Port-Sudan zetten we de reis voort naar, Eritrea (toen nog Ethiopië). De eerste haven die we aan deden was Massawa.

Een toevallig bewaard gebleven walpasje van Massawa in Eritrea, dat toen nog Ethiopië heette. Blijkbaar heeft de uitschrijver m'n naam een beetje slordig gelezen. Massanri? Ook de datum is me niet helemaal duidelijk. 6-6-66 misschien?

We kwamen aan tijdens onze wacht. Zoals gezegd liep ik de 0-4 wacht en was na het afmeren direct vrij. Dus snel gedoucht en wachten tot ik een walpasje had. Toen de immigratie-ambtenaar daarmee klaar was ging ik de wal op om te kijken of ergens een terrasje te vinden was waar ze een koud biertje voor me hadden.
Ik liep nog maar net op de kaai toen een leuk joch van een jaar of twaalf mij aansprak. Hij sprak wonderbaarlijk goed Engels voor zo’n snotaap. Hij had een hele act ingestudeerd om mij en anderen er van te overtuigen waar we ons geld naar toe moesten brengen. Ik weet alleen nog hoe het begon: " I'm Charley Brown, I show you the town .... ", dat ging nog een paar regels verder en eindigde met de woorden: "...... mister, Do you want to fuck my sister? ".


In Massawa was de bootsman (midden op de dag) een beetje dronken. De eerste stuurman (links staand) bedenkt dat aan boord takelen met een laadnet nog het handigst is.

Het jong zag er leuk uit, dus hoopte ik maar dat zijn zus, of wat er voor door moest gaan, er ook zo prettig uit zou zien. Ik werd niet teleurgesteld, want Ethiopië en Eritrea worden bewoond door een ras dat meer mooie vrouwen oplevert dan normaal.
Uit die tijd heb ik een bepaalde sympathie voor het land overgehouden, die sympathie is de laatste jaren alleen nog maar toegenomen. Eritrea heeft zich middels een zeer lange oorlog, aan de macht van Addis ontworsteld. De guerrilla, de voorloper van die oorlog, was al in 1962 begonnen. Maar zoals gewoonlijk had ik daar natuurlijk geen weet van destijds.
In tegenstelling tot wat gebruikelijk is in Afrika is Eritrea nauwelijks corrupt en zet de bevolking relatief eensgezind de schouders onder de wederopbouw. Ook op sociaal gebied doet het meer dan andere Afrikaanse landen.
De vrouwen hebben in die oorlog een zeer belangrijk aandeel gehad. Ze streden zij aan zij met de mannen en werden toen ook als gelijken behandeld. Na het behalen van de overwinning neigde een groot deel van de mannen weer terug te vallen op oude waarden, normen en tradities. In gewoon Nederlands dus, terug naar het aanrecht, het baren van kinderen en een bestaan als lijfeigene. Pas geleden zag ik in een TV-reportage. Waarin tot m’n genoegen melding werd gemaakt van het feit dat veel vrouwen, van de in de oorlog opgegroeide generatie, dit niet pikt. Die blijft liever ongetrouwd, maar eigen baas. Prima zo! Laat die rukkers, als ze dat nog niet waren, de pleuris krijgen. (De laatste tijd hoor ik weer berichten over corruptie en dergelijke. RM 2003!)



Linksboven: eigenlijkhad ik deze palm mee willen nemen uit Assab, rechtsboven: Danz en Kruppa in Massawa, linksonder: Kiechl en rechtsonder: ik in Assab met 3de stuurman en een kameel, pardon dromedaris. Dit is de stuurman uit hoofdstuk 32, "Du styrman, titta där!"

Het land is nog steeds zeer arm, maar men schijnt op degelijke basis vorderingen te maken. Maar dat zal niet meer dan marginaal zijn, de tijd dat we er gewoon koloniën op na hielden mag dan voorbij zijn, economisch is er niets veranderd. De hele derde wereld wordt door Europa en Amerika in een economische houdgreep gehouden en betaald zich scheel aan rente, zelfs aan aflossen van schulden komen ze niet toe.
Toen ik in 1993-95 bij het ITC (een soort universiteit) werkte en daar het grote adressenbestand beheerde, heb ik me ingespannen om de universiteit in Asmara, die nog niet in het bestand voorkwam, van zoveel mogelijk materiaal te voorzien. Ik hoop dat daar gebruik van is gemaakt, zodat Eritrea z'n voordeel ermee heeft kunnen doen. Al was het maar één student, liefst een meid natuurlijk. Dat zou me een prettig gevoel geven.