VOOR EN
ACHTER!
of
"Toen varen nog leuk
was!"
door
Roel Massink
30
– M’n eerste keer
In
elk geval waren we in februari 1964 in Europa. We gingen van de wilde vaart over
op een lijndienst. Op de zijkant van het schip kwam in grote letters Svedel-Line
te staan. Wat het betekende is me ontschoten of ik heb het nooit geweten. Vaag
ligt me iets bij dat het DEL van Delmas was.
Het kwam er op neer dat we reizen gingen maken rond Afrika. Vanuit Europa
(Hamburg, Bremen, Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen) via Middellandse Zee en het
Suezkanaal naar Djeddah in Saoedi-Arabië. Vandaar via Port Sudan in Soedan,
Massawa en Assab in Ethiopië (nu Eritrea), Djibouti, Mombasa in Kenya, naar
Beira en Lourenço Marques (nu Maputo) in Mozambique. Als we leeg waren werden
de ruimen, in Beira (Mozambique) of Durban (Zuid-Afrika), gevuld met erts en
gingen we dan via Kaap de Goede Hoop weer terug naar Europa. Daar begon de rit
opnieuw.
De
Disa in de SVEDEL outfit. Hier bij aankomst in Port Saïd. Op de achtergrond is
de Middellandse Zee nog te zien.
Ergens
heb ik al iets gezegd over de verschillen tussen de Nederlandse en de Zweedse
koopvaardij. Zo formeel als alles was bij de Nederlanders, zo informeel was het
bij de Scandinaviërs.
Op m’n allereerste reis, met de Westland dus, viel in Buenos Aires het
volgende voor. We hadden geen gemalen koffie aan boord en ook geen elektrische
koffiemolen. Dat hield in dat er flink wat koffie gemalen moest worden. Het is
misschien een beetje kinderachtig, maar daar maakten we een soort wedstrijdje
van. Het was heel simpel, wie in de kortste tijd een kilo koffie gemaald had was
de winnaar. Op een keer deed er ook een assistent-machinist mee. Jammer genoeg
weet ik z’n naam niet meer. Juist op het moment dat hij klaar was met z’n
kilo en een soort gejuich opsteeg, kwam de kapitein langs de pantry. Je weet wel
die beruchte blauwe jongen. Hij riep de assistent-machinist bij zich en vroeg of
hij samen met ons op school had gezeten. Blijkbaar wist de assistent niets van
de reputatie van de kapitein. Als antwoord kreeg de ouwe namelijk; "Nee,
toen ik op die school kwam waren hun er al af ". Ik denk dat de
assistent in één keer z'n conduitestaat verpest heeft.
Op
Zweedse schepen waren dergelijke zaken helemaal niet aan de orde. De rangen
liepen daar min of meer naadloos in elkaar over of zelfs door elkaar. Omgang
tussen ‘officieren’ en lager personeel was heel normaal, hoewel, we niet in
dezelfde mess aten.
Omdat je, in tegenstelling met de Nederlandse koopvaardij, voor vol werd
aangezien, lag ook de toebedeelde verantwoordelijkheid van de te verrichten
taken en werkzaamheden op een veel hoger niveau. Mocht je als olieman bij de
kaaskoppen hoogstens een keer lenzen, bij de Zweden, deed je ook allerlei werk
dat op een Nederlands schip voorbehouden was aan officieren.
Op een Nederlands schip had je in de machinekamer de volgende hiërarchie.
Hoofdmachinist (administratief), tweede machinist (dagelijkse leiding), derde
machinist, vierde machinist(en) (VD) en assistent-machinist(en). Bij onze
nationale koopvaardij bestond een wacht uit drie mensen, een machinist, een
assistent-machinist en een olieman. Bij ons, ik bedoel de Zweden, waren we dus
maar met ons tweeën, een machinist en een motorman. Dat hield in dat je veel
meer all round was en ook taken van de machinist overnam. Ook kon je van
motorman doorgroeien naar de rangen vierde en derde machinist. Assistent
machinist (of VD), kenden de Zweden niet.
Daarom werd ik, voor het geval dat, (op de Disa tenminste) ook geacht te kunnen
manoeuvreren. Iets dergelijks was ondenkbaar op een schip met rood, wit en blauw
op de poop. Daar mocht je nog niet eens naar manoeuvreerstand wijzen. Dan kon je
trouwens ook niet, want tijdens het manoeuvreren stond je op de meeste
Nederlandse schepen als olieman op een heel andere plek.
Als
een schip eenmaal op zee is, wordt een bepaalde koers gekozen en doet, totdat
een andere koers nodig is, de stuurmachine het stuurwerk. Ook de motor wordt op
een bepaald toerental ingestelt en die blijft als er niets bijzonders gebeurt,
doordraaien totdat er vaart moet worden geminderd. In de meeste gevallen is dat
wanneer je de plek nadert waar de loods aan boord genomen wordt om de volgende
haven binnen te varen. Manoeuvreren is aan de orde wanneer een schip vertrekt of
aankomt in een haven. Ook in kanalen of zeer druk bevaren routes en bij mist kan
het zijn dat er gemanoeuvreerd moet worden. Voor de machinekamer betekent het in
feite niets anders dan het sneller of langzamer laten lopen van de motor. In
havens of bij het afremmen van een schip kan het ook zijn dat de motor achteruit
moet draaien. Op zee draait de motor dus dagen of soms zelfs weken aan één
stuk hetzelfde toerental.
Vrijwel
elke Nederlander zal met ‘M’n eerste
keer’, zoals ik dit hoofdstuk genoemd heb, met iets heel anders associëren.
Maar voor een motorman is het voor de eerste keer starten van de hoofdmotor, het
in beweging brengen van 1000den pk’s, net zoiets. Je kunt er in elk geval net
zo zenuwachtig van worden. Vandaar het kopje boven dit hoofdstuk. Mijn eerste
keer was in Port-Saïd.
In het Suez-kanaal is, behalve op enkele plekken waar je kunt ‘parkeren’,
alleen éénrichtingsverkeer mogelijk. Je vaart dus in konvooi.
Op een bepaald moment lagen wij in Port-Saïd te wachten tot er een konvooi zou
vertrekken en we onze plaats konden innemen. Het moment van vertrek zou in elk
geval in onze wacht, die van Matti en mij, vallen.
Ik had intussen genoeg ervaring dat ik daar niet meer zenuwachtig van werd, maar
het was toch altijd een bijzonder moment wanneer het mechaniek in beweging kwam.
Een motor van een schip is een flink gevaarte. Het waren, in mijn tijd,
doorgaans tweetaktdiesels en toch gauw een meter of 20 lang, 4 tot 5 meter breed
en zeker, tot aan de cylinderkoppen, een meter of 10 meter hoog. Dan tel ik deel
van het carter dat onder de plaat zit nog niet eens mee.
In Marseille had ik een keer bezoek van iemand van een Nederlands zeiljacht. Hij
wilde wel eens een keer een echt schip bekijken en was vooral geïnteresseerd in
de motor. We hadden al een tijdje in de machinekamer rondgelopen en ik had hem
van alles uitgelegd toen hij vroeg; ‘Maar
waar staat de motor nu eigenlijk’? Ik antwoordde hem dat we daar juist
langs liepen. Hij had de carterdeuren van de motor voor de scheepswand
aangezien. Het was trouwens in Bayonne, niet in Marseille schiet me nu te
binnen.
Starten
deed zo'n motor op gasolie en zodra we niet meer hoefden te manoevreren en alles
op bedrijfstemperatuur was, gingen we over op stookolie. Gasolie lijkt heel veel
op dieselolie, stookolie is een dik en heel goedkoop drab. Het moest
voorverwarmd worden anders had het een onbruikbare viscositeit en was het
ongeschikt voor de zelfontbranding die in een diesel nodig is.
Het eerste teken dat het vertrek aanstaande is komt van de kapitein of de eerste
stuurman. Die belt de hoofdmachinist en noemt de geschatte vertrektijd. De
hoofdmachinist op z’n beurt telefoneert naar ons beneden op de plaat. Dat heet
dan ‘machinekamer klaarmaken voor
vertrek’, maar dat was dan meestal al gebeurd.
Wanneer een schip niet vaart, is het betrekkelijk rustig in de machinekamer.
Voor de stroomverzorging aan boord staat één hulpmotor bij, bij het
manoevreren moest je vaak een beroep doen aller hulpmachines, zoals pompen één
of twee compressoren. Dan lieten we twee generatoren (hulpdiesels) draaien om
steeds voldoende stroom te hebben. Doorgaans stonden er in totaal drie
hulpmotoren in de machinekamer. Aan elke hulpmotor is een generator gekoppeld,
normaal draait er dus één en soms bij het laden en lossen in havens, wanneer
de eigen winches werden gebruikt en dus veel stroom nodig hebben, twee.
Bij
het klaarmaken voor vertrek was het dus zaak een tweede generator te startenom
voor elke actie voldoende stroom hebben. Pompen worden bijgezet, koelers worden
geopend of gesloten en de eerste compressor wordt bijgezet om voldoende
startlucht te hebben.
De
manoeuvreerstand van de Disa. Hier met SOS,
die ook wel eens wilde aanvoelen hoe dat was. Hier op zee, want de
telegraaf staat(waarschijnlijk) op full fram.
Nadat
telefonisch ‘stand-by’ is gegeven,
verlopen de verdere contacten met de brug, uitzonderingen buiten beschouwing
gelaten, via de telegraaf. Het signaal ‘attentie’
of ‘stand-by’ is het equivalent
voor de machinekamer van ‘voor en achter’
aan dek.
Mijn
vaste machinist op de Disa was Matti Maanoja. Een Fin die ooit gewoon als
motorman was begonnen. Kort na het standby-telefoontje, zei Matti dat hij even
de tunnel in moest. Ik vroeg of hij gek geworden was, het was immers stand-by. Ja
vist! Men jag kommer strax tillbacks! zei hij! (Jazeker! Maar ik ben zo
terug!) Terwijl hij zich richting tunnel begaf riep hij me toe dat ik me maar
even moest zien te redden. Ik vond het heel vreemd. Wat moest hij in de tunnel,
daar was immers niets te zien? Ik werd lichtelijk ongerust en keek nog eens op
de manometer van de startlucht. Okay, die stond op dertig atmosfeer. Dat was dus
in orde.
Zoals
ik al zei, is de telegraaf het belangrijkste communicatiemiddel tussen brug en
machinekamer, hoewel we ook een telefoonverbinding met de brug hadden. Je ziet
hem op de foto. Het is een ronde klok met één wijzer, waarvan de wijzerplaat
uit twee delen bestaat. Op de linkerhelft staat vooruit (bij ons fram) en de rechterhelft is bedoeld voor achteruit (bij ons back).
Beide richtingen zijn weer onderverdeeld in ‘helt
sakta’, ‘sakta’, ‘halv’ en ‘full’,
wat respectievelijk, zeer langzaam, langzaam, halve kracht en volle kracht
betekent. Op de brug staat net zo’n ding. Rond de klok zit een pijltje dat je
middels een hendel kunt verzetten zodat het pijltje correspondeert met de
wijzer. Als je dat doet geef je aan dat het commando begrepen is. Om te zorgen
dat je de telegraaf ook hoort wanneer je hem niet ziet, gaat elke opdracht
gepaard met een luide elektrische bel.
Matti en ik waren zo'n twee jaar vaste
maatjes. Leuk is dat ik toen al hetzelfde horloge om had dat ik nu nog draag.
Maar
intussen stond ik daar dan, samen met die kolos, waarin iets van 4.000 pk’s
sluimerden, vlak voor me. Met z’n tweeën en toch zo alleen.
Even later ging de bel van de telegraaf in de nog relatief stille machinekamer.
Behalve de twee hulpdiesels, die bovendien aan de andere kant van motor stonden
en de ‘leeglopende’ compressor was
er nog geen lawaai in de machinekamer. Het was me nog nooit opgevallen hoe luid
en schril die bel kon zijn. Extra schril en luid leek het wel dit keer. Het ging
door merg en been. Maar dat kwam misschien omdat in dit geval de boodschap voor
mij persoonlijk was en aan mijn verantwoordelijkheidsgevoel appelleerde. Ik
dacht aan Matti, waar zat die lul?
Maar
Mattie was er niet, dus nu kwam het er op aan verdomme. Met kriebels van
spanning in m’n buik keek ik wat het geworden was. ‘Sakta
fram’, langzaam vooruit dus. Ik beantwoordde de telegraaf door hem bij mij
in dezelfde stand te zetten, zodat deze weer correspondeerde met de telegraaf op
de brug. Dát was niet moeilijk. Je haalde de hendel gewoon een paar keer heen
en weer, zodat ze de bel op de brug ook konden horen en liet hem staan bij 'sakta
fram' . Dat had ik al wel eerder gedaan, als Matti net een slok koffie nam
bijvoorbeeld. Maar nu was het anders. Nu gierden de zenuwen door m’n keel, nu
moest het immers gebeuren en wat erger was, ík moest het doen. Er moest gestart
worden.
Oh, ik had het vaak genoeg gezien hoe m’n machinist het deed, maar zelf doen
is nog steeds iets anders. Vooral als het echt is en de aanwijzingen van een
loods komen en jij je een klein onzeker mannetje voelt. Ik wed dat elke
Nederlandse assistent-machinist vóór hij met z’n tengels aan een echte motor
komt, dit al tientallen keren heeft geoefend op een dummy. Hij zal niet zoals
ik, gewoon voor de leeuwen worden gegooid.
Het
starten van zo’n grote diesel op zich is een vrij simpel gebeuren. Maar dat is
het starten van een racemotor bij de TT ook. Toch gaat het ook daar soms mis. Je
hoeft alleen maar enkele goed gedoseerde handelingen in de juiste volgorde
verrichten en hij loopt. De hoeveelheid startlucht die je nodig had was mede
afhankelijk van de stand van de zuigers en jouw handigheid daar efficiënt
gebruik van te maken. Vlak voor je neus zat een klokje waarop je kon zien welke
zuiger, onze Götaverken had er negen, zich op dat moment bovenin bevond. Het
mooiste was als er één helemaal bovenin zat en in de juiste richting ging,
naar beneden dus. Die kon je dan goed op z’n donder geven en had je een mooie
lange eerste slag. Of dat toen het geval was weet ik niet meer. De
brandstofhendel had ik al op de juiste startstand gezet. Het belangrijkste was
nu de dosering van de lucht die je boven op de zuiger in hoogste stand losliet.
Stevig pakte ik het startwiel vast, trok de vergrendeling los en zorgde dat ik
economisch met de startlucht omsprong en jawel hoor, het wonder gebeurde. Met
een mooie korte knal, in plaats van een lang gesis van zinloos weglopende lucht,
kwam het zaakje in beweging. De Götaverken deed precies wat ik van hem
verlangde.
Bij het starten geef je altijd iets teveel brandstof om op toeren te komen,
zodat ik nu gauw de brandstofhendel iets moest terugnemen om het juiste
toerental te bereiken.
Blijkbaar moest de Disa eerst nog draaien in de haven of zo want even later ging
de telegraaf alweer. ‘Helt sakta back’,
zag ik nu staan. Zeer langzaam achteruit dus.
Op die grote motoren zit geen keerkoppeling zoals op kleine snellopers. Om de
motor achteruit in plaats van vooruit te laten draaien, moest je hem eerst stop
zetten. Wachten tot hij echt stil staat (kon ik zien op de zuigerklok voor me)
dan op achteruitdraaien zetten en opnieuw starten. Het ging allemaal perfect. Ik
was beide keren dat ik startte, per keer maar twee kilo van m’n voorraad lucht
kwijt geraakt. Dat was heel goed, met minder kon je praktisch niet. Die
Spaans-Belgische-Pool die bij ons derde machinist was, kon er bijvoorbeeld niets
van. Die had soms wel vier of vijf kilo nodig met z’n sissers. Die had er
gewoon geen gevoel voor.
Ik ging zo op in m’n werk dat ik helemaal vergat dat ik eigenlijk furieus was
op Matti m'n machinist. Ik dacht niet eens meer aan hem, het ging immers prima.
Toch moest ik op m’n hoede zijn, want ik kon verwachten dat er nog meer
gemanoeuvreerd moest worden. Na een derde keer starten ben ik als een gek naar
de tweede compressor gelopen om deze te starten, bij de compressor die al liep,
hoefde ik alleen maar een palletje om te gooien om hem te laten pompen. Dat
moest wel, want het kan zijn dat je de ongeveer acht kilo druk gauw kwijt bent
na een paar keer starten. Eén compressor kon dat absoluut niet bijhouden. Die
tweede liet ik dan ‘leegdraaien’ om hem als dat nodig was, door dat
hendeltje om te zitten, ook te laten pompen. Maar, dat was wel een meter of zes
lopen op de gladde plaat. Indien nodig, moest ik proberen zo gauw mogelijk weer
30 atmosfeer te krijgen op de startinstallatie, want onder 20 atmosfeer kon je
de motor niet meer starten. Ja, bij 22 kilo kon je al problemen krijgen. Als hij
dan niet direct aansloeg, verloor je zoveel lucht dat het zeker 3 minuten duurde
voor je weer een poging kon wagen. Dat mocht onder geen enkele omstandigheid
gebeuren en zou een gigantische scheldpartij vanaf de brug opleveren. Een schip
dat niet kan manoeuvreren is een speelbal van de vaart die er op dat moment in
zit. In een haven kan dat rampzalig zijn. Aan de andere kant kun je ook niet
beide compressoren laten pompen, want boven de 30 atmosfeer mocht je niet komen.
Het was dus zaak om bij alle werkzaamheden die ik al had, de manometer in de
gaten te houden. Zorgen dat er voldoende lucht was, behoorde trouwens anders ook
tot mijn taken. Dan heb ik het nog niet gehad over het feit ik ook elke
uitgevoerde manoeuvre in het logboek moest noteren, uiteraard met de tijd erbij.
Gelukkig bleven we nog even achteruit gaan, zelfs even sakta back. Dan begint de
schroef al aardig dreunen en te bonken, die is blijkbaar gemaakt om vooruit te
draaien. Wat een adrenaline, maar het feit dat ik de baas was over zoveel pk’s
deed me toch wel wat. Het klinkt misschien een beetje overdreven, maar terwijl
ik dit schrijf en me verplaats in die situatie, kan ik er nog emotioneel van
worden. Ik voelde me echter een hele vent. Maar ik was tegelijkertijd zo
gespannen dat het leek alsof ik uit mekaar kon knallen.
Ik begon me echter steeds zelfverzekerder te voelen en eigenlijk kon het me
helemaal niet meer schelen waar Matti was. Sterker nog, hij mocht nog wel even
wegblijven, de spanning in mij begon langzaam weg te ebben. Ik nam al een
voorschot op het idee dat ik het straks aan m’n maats kon vertellen. Wat
zouden die opkijken.
Matti stond echter, heeft hij me later verteld, om het hoekje van de motor bij
het vliegwiel, om áls dat nodig zou zijn, in te grijpen. Maar volgens hem was
dat niet nodig geweest.
Ik moet wel zeggen dat de machinekamer niet gemaakt is om in je eentje te
bedienen. Tegenwoordig met al die computers misschien, maar toen niet.
Nu had ik de smaak te pakken. Toen Matti terug was zei ik tegen hem dat hij maar
zolang weer de rol van motorman moest vervullen. Dat deed hij braaf. Na enige
tijd kreeg ik ‘stopp’, na een
minuut of zo gevolgd door ‘halv fram’
en nog later ‘full fram’.
De
oevers van het Suezkanaal nodigen niet direct uit om er een zomerhuisje neer te
zetten. De drie luiken die je ziet zijn van de 'sky-light' in het 'dak' van de
machinekamer.
We
zaten dus in het Suezkanaal. De verschillende snelheden voor- en achteruit
worden natuurlijk niet bepaald door zo en zoveel mijlen per uur. Dat kan per
schip verschillend zijn maar wordt gerelateerd aan zo en zoveel klappen per
minuut van de motor. Een probleem daarbij was dat dat niet altijd hetzelfde was.
Volle kracht vooruit op zee, was 103 klappen per minuut. In het Suez-kanaal
betekende volle kracht echter maar 63 omwentelingen. In een auto kun je traploos
het gaspedaal indrukken, bij de Disa ging dat met ‘häck’,
dat waren tandjes op een heugel. Ik had zoveel häck (ik geloof 23) gezet zodat
de motor 64 klappen maakte. Ik dacht dat lijkt me wel goed. Plotseling ging
echter de telefoon. Ik nam hem aan en moest me van de eerste stuurman de vraag
laten welgevallen waarom ik ‘för fan’
64 in plaats van 63 klappen maakte. Het aantal omwentelingen van de motor konden
ze op de brug namelijk ook aflezen. Ik kreeg een rooie kop die gelukkig niemand
zag en nam de brandstof één hack terug. Toen zag ik echter dat de motor
terugliep naar 61 klappen. Ik heb toen maar gekozen voor een positie boven op de
heugel tussen hack 22 en 23.
Er is nog iets wat erg belangrijk is. Namelijk het kritische toerental. Op elke
motor stond vlak voor je neus vermeld welk toerental dat was. Ik heb geen
verstand van mechanica, maar weet dus uit ervaring dat een mechanisme een
bewegingsritme kan hebben waarbij onbalans optreedt. Een goed voorbeeld is het
klapperen van een niet goed gesloten autoportier bij een bepaald toerental. Geef
je een beetje gas, dan houdt het op. Ik weet niet meer wat het kritisch
toerental van onze motor was, maar dat mocht onder geen beding gedraaid worden.
Alles begon dan te schudden. Als je op open zee kwam en ‘vol’ ging draaien, nam je daar de tijd voor. Niet in één keer
volgas, maar tandje voor tandje. Je trok wel een uur uit om alles op snelheid en
bedrijfstemperatuur te laten komen .
Kort nadat Matti te voorschijn was gekomen, zag ik een verdieping hoger, ook
plotseling de hoofdmachinist toekijken.
Wat ik nog vergeten ben is te vermelden dat ik óók nog het journaal moest
invullen, maar dat deed ook al als Matti manoeuvreerde. Elke opdracht van de
brug, elke verandering van snelheid of richting moest met de tijd erbij, in het
logboek vermeld worden. Ook de hoeveelheid olie die in de diverse zat werd
vermeld, evenals de temperatuur van het zeewater en de diverse koelers.
Achteraf bleek dat ze me met voorbedachten rade, gewoon en onverhoeds op de
proef hadden gesteld. Op de brug wisten ze er ook van en hebben het spelletje
meegespeeld. Volgens de hoofdmachinist om te kijken wat er in een noodgeval zou
gebeuren. In elk geval was ik geslaagd. Toen viel de druk echt van me af en kon
ik er ook wel om lachen.
Als ik de vergelijking van ‘De eerste keer’ zoals ik dit hoofdstuk noemde
doortrek, prijs ik me gelukkig dat de Götaverken sneller bereid was te doen wat
ik graag wilde, dan de gemiddelde vrouw. Wie weet hoe het dan was afgelopen.
Bij de Nederlandse koopvaardij was iets dergelijks absoluut ondenkbaar. Ik denk
dat ze, bij wijze van spreken, een schip nog liever zouden laten vergaan, dan
dat ze onbevoegde vingers aan de manoeuvreerstand lieten morrelen. Ik meen zelfs
dat assistenten pas als ze hun VD hadden er voor in aanmerking kwamen. Met Matti
Manoja heb ik op de Disa ruim twee jaar lief en leed gedeeld in de 0-4. Had ik
maar een beetje meer technische kennis gehad, dan was ik misschien wel machinist
geworden.