VOOR EN ACHTER!
of
"Toen varen nog leuk
was!"
door
Roel Massink
'Mie Sjanghai', da’s pas Chinees!
Eigenlijk hadden we
het wel gezien in Sjanghai. Na nog een avond te hebben doorgebracht in de
Zeemansclub, gebeurde er iets waar we nog veel ‘plezier’ aan zouden beleven.
Omdat we vanuit lichters werden beladen, lagen we nog steeds op de boeien. Bij
gebrek aan elke vorm van ander vermaak, hadden we onze Yuans maar omgezet in
alcohol en waren, toen we terug aan boord kwamen verre van nuchter. Vanaf de
rivieroever werden we dan door een klein bootje naar ons schip gebracht en onder
aan de gangway afgezet. Tot zover niets aan de hand. Wie wel eens een gangway
heeft gezien, weet dat zich zowel onder als boven aan een klein vierkantje (een
soort platformpje) bevind.
Het is inherent aan communistische landen dat er met graagte op van alles en nog
wat gecontroleerd wordt. Daar zijn ze echt dol op.
Dus wat hadden die Rode Rakkertjes bedacht? Dat je zowel onder als boven aan de
gangway twee politieagenten kon posteren. Dus vier politieagenten met daartussen
een meter of tien niemandsland van een meter breed, midden op een rivier. Dat
allemaal om je walpasje te controleren.
Wie behalve een gangway ook kleine bootjes kent, weet dat die krengen nooit
helemaal stil liggen. Dat heeft tot gevolg dat het overstappen van zo'n bootje
naar de gangway, vooral als de wijsheid van de man inmiddels in de kan zit, een
hachelijke bezigheid kan zijn. Wanneer je dan ook nog, vrijwel tegelijkertijd,
met twee van die iele Chinezen in veel te ruime uniformen geconfronteerd wordt,
word je daar als dronken zeeman niet vrolijker van.
Maar je doet je best en houd je in. Diept ergens het verfrommelde stukje papier
op en overhandigt dat aan de man die er ook niets aan kan doen.
Maar, als je dan je onwillige lichaam tegen de gangway omhoog gehesen hebt en je
troebele blik wéér twee van die gasten ontwaart, dan heb je het wel gehad.
Als het daar nou nog bij gebleven was, no problem, je strijkt nog een keer over
je hart. Maar laten die lui nou godverdomme het gore lef hebben om nóg keer
naar je zojuist weer weg gestopte pasje te vragen. Dan mag je toch wel
ontploffen, niet dan? Ondanks de situatie waarin ik me bevond, weet ik nog
steeds wat ik gezegd heb. De woorden die over de Jangtse schalden waren; 'You
fucking communist bastards'.
Ondanks het feit dat
die politieagenten waarschijnlijk nauwelijks of geen Engels verstonden had het
wel consequenties. De volgende morgen, kort na pikheet, dus zo rond kwart voor
elf, werden we bij de kapitein geroepen. Ik beklom de trap naar zijn hut en
vroeg me af welke omstandigheden er konden zijn dat ík bij de ouwe moest komen.
Daar aangekomen zag ik, behalve de ouwe en twee van m'n maats, een in smetteloos
wit uniform gestoken man. De laatste bleek een politieofficier te zijn. Ik begon
nattigheid te voelen. Zonder veel plichtplegingen werd ons uitgelegd dat we
ervan beschuldigd werden ambtenaren in functie te hebben beledigd en mee moesten
naar een politiebureau voor het afleggen van een verklaring.
Even later zaten we in een politiebootje dat ons ergens aan de oever afzette.
Vandaar werden we naar het politiebureau begeleid en, elk apart, in een cel
gezet.
Toen ik daar zo in m'n eentje zat, begon ik na te denken over wat me te wachten
stond. Ik geef toe dat ik hem al gauw begon te knijpen. Hoewel minstens
anderhalve kop groter dan welke Chinees ook, voelde ik me helemaal niet meer zo
flink.
Toevallig had ik onderweg van Frankrijk naar China wat gelezen in een Readers
Digest, (Het Beste) dat toen nog van die echte Amerikaanse propagandaboekjes
waren, waarschijnlijk gefinancierd door de CIA of een andere boevenorganisatie.
Daar stond onder andere een artikel in over twee Amerikanen (wat anders) die,
onder welke omstandigheden weet ik niet meer, in Buiten-Mongolië waren
terechtgekomen. Dat iets dergelijks vrijwel alleen Amerikanen overkwam was toen
nog niet tot me doorgedrongen. Ze waren natuurlijk op een uiterst onbehoorlijke
manier behandeld en ook op een hersenspoeling getrakteerd. Later heb ik nog wel
eens, met een glimlach, aan dit bullshitverhaal terug moeten denken.
Maar toen ik daar, zover van huis, in een Sjanghaise politiecel zat, maakte het
wel indruk op me. Het moet een uur of vier zijn geweest toen ik uit m'n cel werd
gehaald. Ik dacht hè, hè, eindelijk! Ik werd naar een kamertje gebracht. Daar
zat achter een schrijfbureau een politieman die ik nog niet eerder gezien had.
De man sprak, voor een Chinees, uitstekend verstaanbaar Engels en hij legde me
uit waarvan ik beschuldigt werd. Na een preek van ongeveer een kwartier, kwam
hij met een papier op de proppen. Het bleek een proces-verbaal te zijn en ik
werd geacht dat te tekenen.
Maar m'n weerstand was toen nog niet helemaal gebroken. Ik bezat, god weet
waarom, de euvele moed om tegen te spartelen. Ik zei tegen de man dat m'n Engels
niet zo goed was (en dat was toen ook nog zo!) en niet kon overzien wat ik
tekende, ook niet wat de eventuele consequenties ervan waren. Ik geloof dat ik
zelfs gevraagd heb om een dergelijk schrijven in het Nederlands. Ik vroeg dus
wat er verder ging gebeuren met me. Hij zei dat hij dat niet wist.
Ik begon al gauw spijt te krijgen van m'n kordate houding. Waarschijnlijk had ik
er op gerekend dat ze na een beetje heen en weer praten alsnog een oplossing
hadden gevonden en dat het met een sisser zou aflopen. Ik vroeg nog of m'n maats
wel getekend hadden. Hij zei dat hij daar geen mededelingen over kon doen.
Ergens had ik gewoon gehoopt dat de man een telefoontje zou plegen of iets
dergelijks en zou zeggen dat ik kon gaan. Maar dat was niet het geval. Ik werd
teruggebracht naar m'n cel.
Daar zat ik dan weer. Ik had niet zoveel vertrouwen meer in een goede afloop. De
volgende dag zou de Anjan uit Sjanghai vertrekken naar Tsingtao en zoals het er
op dat moment uitzag, misschien wel zonder ons, of nog erger alleen zonder mij.
Het zal een uurtje geduurd hebben dat ik daar zo zat te peinzen, toen plotseling
de deur open ging. Zie je wel dacht ik, eindelijk terug naar boord! Maar niets
daarvan.
De reden dat de ik bezoek kreeg was iets waar ik al een hele tijd niet meer aan
gedacht had. Eten! Ik kreeg een dienblad met daarop drie schaaltjes. Eén was
gevuld met mie, de andere twee met groente en soep. Van vlees kan ik me niets
herinneren.
Een probleem was ook dat ze blijkbaar niet dagelijks westerlingen te gast
hadden, want behalve een paar eetstokjes was er geen bestek. Ik was nog niet
lang genoeg in China om daar mee overweg te kunnen en eerlijk gezegd heb ik het,
ook later niet, serieus geprobeerd te leren. Gelukkig had ik wel eens zitten
kijken hoe havenarbeiders aten. Ondanks de penibele situatie, had ik toch wel
zin in iets, want ik had behalve het ontbijt 's morgens nog niets gegeten. Ik
gooide dus een beetje van de groenten door de mie en imiteerde een Chinese
bootwerker. Met de stokjes schoof ik de mie richting mond en al schuivend,
slurpend en afbijtend ging alles naar binnen. Ik moet eerlijk zeggen het smaakte
me uitstekend. Ook was het één van de weinige keren in m'n leven dat ik echt
Chinees heb gegeten.
Omdat ik zo van m'n
werk geplukt was, had ik m'n zware van Nelle nog bij me, want ons was niets
afgenomen. Ik bedacht wat een uitkomst zo'n weduwe in een Chinese cel. Alleen
m'n pakje vloei voelde schrikbarend dun aan, ik draaide dus een extra dikke
sigaret.
Terwijl ik nog druk doende was m'n zonden te overdenken ging op een gegeven
moment het licht uit en voelde ik me nog rotter dan ik al was, maar om
onverklaarbare redenen ben ik blijkbaar toch nog in slaap gevallen. Toen ik
wakker werd was het al licht en hoorde ik stemmen. Ik begon al een beetje te
wennen, want ik dacht, ze zullen wel zo m'n ontbijt brengen. Ik vroeg me af of
dat brood zou zijn, en zo ja, wat zou er dan voor beleg op zou zitten. Ik zal
het nooit weten. Want in plaats van wat ik verwachtte, werd even later m'n cel
geopend en moest ik weer naar datzelfde kamertje waar ik al eerder was gewest.
Mij werd nog een keer verteld wat we misdaan hadden en dat ik er voor moesten
zorgen dat het niet weer zou gebeuren. Lezer zal begrijpen dat ik intussen
bereid was die lui alles te beloven wat ze wilden horen. Toen werden ik het
bureau uit gebonjourd en moest ik maar zien hoe ik aan boord kwamen. Ik geloof
niet dat ik ooit zo blij ben geweest weer aan boord van m'n eigen schip te zijn.
Later die dag vertrokken we uit Sjanghai. Ik ben er nooit terug geweest.
Als toetje kregen we nog de rekening gepresenteerd van het eten dat we op het
politiebureau hadden gehad, die werd op m'n gage ingehouden.
Intussen waren we
onderweg naar Tsingtao (nu Qingdao), waar we een of twee dagen later aankwamen.
Ik besloot om m'n geld niet meer in drank te investeren en kocht nog wat
prullaria in de lokale 'Intershop' ,
leuk om thuis weg te geven aan familie en kennissen.
Wat heel irritant was, was de propaganda die over ons werd uitgestort. In de
zeemansclub (of wat daar voor doorging) schreeuwden leuzen als 'Unite
Against Our Common Enemy The United States of America' ons tegemoet.
Allerlei boekjes en pamfletten, in het Engels, Frans en Duits lagen op tafels,
gratis en voor niks. De mooiste propaganda die je maar bedenken kunt. De
belangstelling van onze kant was echter minimaal.
Veel erger nog waren de luidsprekers in de haven. Dag en nacht werden de
havenarbeiders aangespoord om iets te doen of na te laten. Of misschien zowel
het een als het ander. Ik heb het nooit kunnen vaststellen.
Omdat we bijna door onze flesjes Oranjeboom waren, werd in Tsingtao, dat beroemd
is om z'n bier, een paar honderd kratjes gerstenat ingeslagen. Mooie houten
kratjes met stroo tussen de flessen.
Ook werd er water gebunkerd, maar dat stonk zo, dat ik het al erg vond me
daarmee te moeten douchen. Behalve gekookt, voor koffie en thee, heb ik het dan
ook niet gedronken. Confucius mag weten waar die brouwerij het water vandaan
haalde om er fatsoenlijk bier van te brouwen.
Maar hoe dan ook een zeeman moet varen. Dus verlieten we Tsingtao en begaven ons
nog noordelijker naar Tsingwangtao, nu heet het Qinhuangdao, bijna 300 km
oostelijk van Peking (Beijing). Vlakbij, op zo'n 30 km ten NW, begon een stuk
Chinese Muur met een lengte van zo'n 200 km. Die kans zouden ons niet laten
ontgaan, want wie wil nou niet de Chinese Muur zien?
We waren vrijdags aangekomen en zouden op maandag weer vertrekken. Dus zondags
zouden we het uitstapje naar De Muur maken. Op elk Zweeds schip is een 'fritidsklub'
en bij ons was de tweede stuurman verantwoordelijk voor de activiteiten van de
club. Jammer dat die man toen hij op zaterdag geacht werd bij het immigration
office de nodige papierhandel te regelen, bezopen in z'n hut lag.
Dus geen Chinese Muur voor ons. De kapitein heeft nog geprobeerd iets op
zondagmorgen te regelen, maar de Chinese bureaucratie was voor hem even
onoverkomelijk obstakel als de Chinese Muur vroeger voor de barbaren.
Zaterdags en zondags kenden we, als we in een haven lagen, een weekenddienst.
Dat hield in wij van de civiele dienst ook vrij hadden. Hutten schoonmaken en
dergelijke kwam pas op maandag weer aan de orde.
Op zaterdagmiddag zijn we eerst een stuk gaan lopen in de omgeving. Niet dat er
veel te zien was, maar wat moet je dan. We ontmoetten een stel Grieken van een
ertstanker die een eind verderop lag. Daar hebben we wat pilsjes gedronken en
zijn toen bij onszelf aan boord gegaan om te eten. In de weekeinden waren er
maar twee maaltijden, ontbijt en lunch. Want ook de kok en z'n maat hadden
rechten.
Op die dagen werd er van alles klaar gezet, brood, jam, saft, opsnit, (zweedse)
kaviaar, komkommers, tomaten, verpakte smeerkaas enzovoort. Dat betekende dus
zelfbediening. Het was dan ook raadzaam dat je niet te laat moest komen, want
dan was alles op. Zeker de lekkere dingen.
Na de maaltijd slenterden we nog wat rond in de haven en kwamen op een gegeven
moment langs een Witte Rus.
Dat betekende niet dat het schip uit Wit-Rusland (Belarus) kwam, maar die
noemden we zo omdat je twee Sovjetvloten had. Afhankelijk van de thuishaven in
het noorden of in het zuiden van de Sovjet-Unie.
Voor ons maakte dat weinig uit. We wisten dat ze op Sovjetschepen vrouwen en
meisjes aan boord hadden. In het ‘Land
des Lächelns’ zag je immers niet elke dag Europese vrouwen.
Dus wat ligt er meer voor de hand dan langs zo'n schip te flaneren. Van verre
zagen we al twee meisjes over de reling hangen. Wij er naar toe.
Vanwege de taalproblemen vlotte de communicatie niet erg, maar de wederzijdse
nieuwsgierigheid en aantrekkingskracht zorgde er voor dat deze toch op gang
bleef. Op een gegeven ogenblik wenkten ze ons aan boord. Dat lieten we ons
natuurlijk niet tweemaal zeggen.
Fysiek waren we nu wel erg dichtbij maar een echt gesprek zat er nog steeds niet
in. Wel steelse blikken van mannelijke bemanningsleden.
Er werd een woordenboek gehaald en met behulp daarvan konden we de meest simpele
vragen beantwoorden.
In Qinhuangdao was absoluut niks te beleven en zeker geen gelegenheid om meisjes
mee naar toe te nemen. Ze legden ons echter uit dat er, zodra het daar donker
genoeg voor was, bij hen aan boord films werden gedraaid. Dus gingen we nog een
uurtje verder met onze handen en voetenconversatie. Ons werd wodka aangeboden.
Ditmaal geen Chinese. Wel werden we geacht het glaasje in één teug achterover
te gooien.
Kort daarna werd op de poop het witte doek opgesteld en moesten we een plaatsje
zoeken.
Toen bleek echter dat er te weinig stoelen waren. Ik kwam daarom met één van
de meisjes overeen dat we samen een stoel zouden delen.
Eerst gingen we, naast elkaar op een helft van de stoel zitten. Maar, dat zal
iedereen beamen, kun je nog geen twee minuten volhouden. Dus ging ik op de stoel
zitten en kwam zij bij mij op schoot. Dat ging een stuk beter.
Maar, aldra bleek dit weer een ander probleem op te leveren.
Yvette (in Rouaan) was het laatste vrouwelijke wezen dat ik van zo dichtbij had
meegemaakt en die had mij bovendien hypergefrustreerd achtergelaten. Hoe dan
ook, zij (de Russische dus) zat recht voor me en ik keek langs haar naar de
film. Het probleem ontstond hoofdzakelijk wanneer zij ging verzitten. En omdat
het toch wel een beetje ongemakkelijk zat, gebeurde dat steeds vaker.
Elke keer als ze dat deed, ontstond er een vorm van wrijving met haar achterwerk
waar ik niet tegen bestand was. Met tegenzin maar niet zonder succes had ik m'n
kleine broertje er van weten te overtuigen dat hij wel kon gaan slapen. Nu zij
hem met haar achterste, steeds weer wakker maakte werd hij onrustig. Het duurde
dan ook niet lang of er ‘groeide’ ongewild van mijn kant en zonder dat zij het wist,
iets moois tussen ons.
Het bleef maar groeien en het begon pijnlijk te worden, in beide betekenissen
van het woord. Ik denk zelfs dat zij het op een bepaald moment ook voelde, want
ze bewoog bijna niet meer. Echt heel gênant.
Om haar en mezelf uit de problemen te halen, stelde ik haar voor om schrijlings
op één van m'n benen te gaan zitten. Van de film kan ik me absoluut niets meer
herinneren. Maar er is geen meisje, waar ik zo weinig mee heb gehad en waar ik
zo vaak aan terug heb gedacht. In al z'n onschuld was het een zeer opwindende en
erotische avond.
Zoals gepland
vertrokken we op maandag.
We zouden nog één haven aandoen Kanton (Quangzhu), vlak bij Hong Kong een stuk
de rivier op.
Daar heb ik het enige woord Chinees geleerd dat ik nog steeds ken en ook nog wel
eens gebruik. Namelijk 'tsjètsjè' ,
wat ‘dank u wel’ betekent. Van Kanton gingen we rechtstreeks naar Rotterdam.
Ik kon heel goed
overweg met de hoofdmachinist van wie ik de hut moest bijhouden. Dat kwam
hoofdzakelijk omdat ik hem, in tegenstelling tot de Engelsen, steeds begreep.
Z'n Engels was namelijk niet zo denderend. Deze wat exentrieke man was trouwens
helemaal idolaat van Rita Reys.
Maar, wat voor mij belangrijker was, was het feit dat hij wel bereidt was me te
laten ommonsteren van bediende naar motorelev. Dat zou in Rotterdam gebeuren.
Naderhand ging dat niet door omdat het schip verkocht werd. In Nederland werd de
Anjan omgedoopt in Tigris en verliet onder die naam de grootste haven ter
wereld.
Drie dagen later, onderweg naar Zweden, is het aan de grond gelopen, ik meen in
het Skagerrak of het Kattegat. (met die twee ben ik altijd in de war.) Dat is
het laatste wat ik van het schip gehoord heb.