VOOR EN ACHTER!
of
"Toen varen nog leuk
was!"
door
Roel Massink
25 - Naar 'Rood China'
Natuurlijk was ik
nieuwsgierig naar onze bestemming. Die bleek Tsamkong (nu Zhanjiang) in China te
zijn. We hadden maar één soort lading, in papieren zakken verpakte kunstmest.
Waar Tsamkong precies lag wist niemand.
Bij het schrijven van deze regels heb ik het opgezocht. Ik trof het aan in
Zuid-China onder de nieuwe naam Zhanjiang. Vlak boven het schiereiland Hainan
(nu Hainan Dao). Gelukkig geeft mijn Winkler Prins zowel de oude als de nieuwe
namen aan, anders had ik het niet eens gevonden. In elk geval een flink stuk uit
de buurt dus, meer dan drie weken varen, misschien wel bijna vier.
We
gingen naar Tsamkong, nu Zhanjiang
We zouden de volgende
dag al vertrekken, dus gingen we `s avonds eerst nog de wal op. Ik was met de
Caltex-Delfzijl al vaker in Frankrijk geweest en, met uitzondering van Bordeaux,
was er doorgaans geen floep te beleven. We liepen dus de kaai af en op een
gegeven ogenblik hoorden we uit een barretje links van de weg, de klanken van 'Waltzing
Mathilde' . Als dat geen uitnodiging was. In elk geval was het voor ons
aanleiding om binnen een kijkje te nemen.
In tegenstelling tot wat de vrolijke klanken deden vermoeden, was de hele tent
leeg. Maar Yvette, zoals ze even later bleek te heten, was er wel en zij wist
ons zonder al te veel moeite over te halen aan enkele tafeltjes plaats te nemen.
Ik schatte Yvette ergens achter in de dertig, maar ze had een heel sensueel
smoeltje en zichzelf verpakt in een strak en uiteraard kort zwart rokje, waar
toen nog (denk ik) nylons onderzaten en niet van die door een of andere
crimineel bedachte panties.Verder droeg ze naar ik meen een even strak lichtrood
truitje waarin nauwelijks voldoende plek was voor haar ruim bemeten borsten.
Ze wist heel efficiënt gebruik te maken van haar uitdagende lichaam, maar ging
absoluut niet zover als onze schatjes in Brazilië. Al met al echter zorgde ze
in ruime mate voor de gewenste klantenbinding.
Dat viel bij ons natuurlijk in goede aarde, want mannen zijn immers mafkezen, naïef
en snel tevreden. Het begrip 'what you see
is what you get' was nog niet geïntroduceerd en om op dat zinnetje te
improviseren, van 'what you see is not
what you get' wilden natuurlijk niets weten.
Waarschijnlijk omdat dat ik de enige van het hele zooitje was die af en toe een
Frans woord van zich gaf, kwam ze naast mij zitten, streek met haar hand door
m'n haar en vroeg of ze iets van me mocht drinken, het loeder.
De manier waarop zij sprak, had trouwens een niet te ontkennen overeenkomst met
het geratel van een machinegeweer. Met andere woorden ik verstond vrijwel niets.
Ik van mijn kant bediende ik me, naast wat simpel Frans, hoofdzakelijk van
universele woorden in het Engels, maar dan op z'n Frans uitgesproken. Vele jaren
later heb ik bij de BBC eens een programma gezien waarin ze dat ook deden en
aantoonden hoe je op die manier gigantisch voor schut kunt staan.
Omdat mannen zich zo gemakkelijk laten opwinden, en gewoon niet willen en/of
kunnen zien dat ze in de maling genomen worden, want ik was natuurlijk geen
draad beter dan die anderen, was mijn simpele conclusie intussen, dat m'n kansen
om met haar prachtig geproportioneerde lichaam van heel dichtbij kennis te
maken, met stip stegen.
Dat zou, vlak voor zo'n lange oversteek, goed uitkomen. Wat een belachelijke naïeveling
was ik.
Ze had prachtig gitzwart haar zoals zigeunermeisjes soms hebben. Ja wat het haar
betrof stak ze Michelle uit de 'Chez Pino' in Antwerpen naar de kroon. ‘Figuurlijk’
gesproken moest Michelle het sowieso tegen haar afleggen. Behalve dat alles in
ruime mate op de juiste plek zat, had ze een hele prettige lach en, het kon niet
op, een ietwat heese stem. Kortom, een echte femme fatal.
Ik herinner me nog dat we hoewel, het nog lang geen 14 juli was, 'A
la Bastille', zongen want dat zat in de juke-box, waarbij we dan op de
juiste momenten met de voet op de grond stampten. Wat prees ik mezelf gelukkig
dat Yvette zoveel aandacht aan me besteedde. Om haar in de juiste stemming te
brengen, bestelde ik nog maar eens een drankje voor haar en zat intussen te
bedenken hoe ik haar een definitieve toezegging voor de steeds dichterbij
komende nacht kon ontfutselen.
Al dat gepieker van m'n ophol gebrachte en verwarde hersenen had ik me kunnen
besparen. Op het moment dat de tent dicht ging, was Yvette al verdwenen. Gewoon
weg! Heel professioneel.
Ik heb wel eens gedacht, als mannen niet zo simpel in elkaar zaten, zouden
honderdduizenden vrouwen op deze wereld op een andere manier de kost moeten
verdienen.
Ik liep nog even naar de eigenares, om mezelf en de soort homo sápiens masculinum nog belachelijker te maken als op dat
moment al het geval was. Ik moest in elk geval nog even kwijt dat ik Yvette 'une
grande merde' vond. Waarbij ik nog even twijfelde of het niet ‘un
grand merde’ moest zijn. Ik was danig in de war én kwaad én gefrusteerd.
Op mijn vraag waar Yvette gebleven was, had het mens niet meer dan een meewarrig
lachje over. Vrouwen? Bah, bah en nog eens bah!
De volgende dag
verlieten we Rouaan in de richting Port-Saïd en ik begon dus met m’n
dagelijkse werkzaam-heden.
Als
niet-Scandinaviër trok ik, het meest op met de Limies aan boord. 's Avonds
speelden we vaak kaart, bijvoorbeeld ‘Nappie’
een afkorting van Napoleon, een Engels kaartspel of ‘Vist’ een Zweeds spel.
Van de reis van Rouaan naar Tsamkong herinner ik me ook nog dat we op een avond
aan dek zaten met een pilsje. We zongen bij de gitaar van de Oostduitser die
daar op kon spelen. Wellicht hadden we al een paar pilsjes achter de kiezen,
want op een gegeven moment schoten we met z’n allen in een slappe lach. We
zongen onder andere het bekende soldatenliedje 'It's a long way to Tipperary' uit de eerste wereldoorlog. Waarbij
één van ons vergiste zich met de tekst. In
plaats van 'to the sweetest girl I know'
zong hij 'to the Swedish girl I know'.
Best leuk, maar om daar de
slappe lach van te krijgen. Een ander liedje was ‘My old man the Dustman does what all the Dustmen do’. Voor
mij werd de tekst enigszins aangepast in ‘My
old man the Dutchman’. M'n liefde voor de Engelsen bekoelde echter toen er
een keer iets te verdelen was en Harbor de matroos tegen mij zei; 'Not
for you Dutchie!'
Met de tankers van de
Caltex was ik al meerdere keren door het Suezkanaal gekomen, daar was dus voor
mij niets bijzonders meer te zien. Dat gold niet voor de Engelsen, behalve
Harbor waren ze allemaal groen.
Het kanaal met een lengte van 168 km. is ongeveer dertien meter diep en heeft
een gemiddelde breedte van zestig meter. In 1963 droeg het nog steeds de sporen
van de oorlog uit 1956. In de Bittermeren, lagen nog de schepen die destijds als
het ware gegijzeld waren. Na Suez, zou de eerste bestemming Aden zijn, waar we
gingen bunkeren.
Links
en rechts van het kanaal is niet veel te zien. Het is net of je door een enorme
zandbak vaart. Het geheel werd af en toe onderbroken door een groepje palmen en
de bekende brug bij Al Quantarah naar de Sinaï. Dan volgt weer een nóg grotere
zandbak. Uiteindelijk kom je in Suez. Hier houdt het eigenlijke kanaal op. Na
Suez kom je in de Rode Zee. Als je dan
over stuurboord kijkt heb je nog nooit zoveel zand gezien. Echt, alleen maar
hoge bergen zand zonder enige begroeiing, ik schat tot zo'n 500 tot 1000 meter
hoog.
Aden was een bekende
bunkerhaven in Jemen. Hoewel we later met de Disa, ook wel Djibouti voor dat
doel aandeden.
Maar Aden, was veel bekender en had een lange historie vooral voor Nederland.
Vrijwel alle bekende grote schepen die vroeger op Indië voeren deden deze haven
aan. Ook de schepen met ‘onze jongens’
die onaardig moesten doen tegen Soekarno. Nu is Aden al jarenlang een
ongeorganiseerde Arabische bende, maar toen wij er waren stond het nog onder
Engels bestuur en was het een vrijhaven, belastingvrij dus. Ik kocht er een
(namaak)horloge en een transistor radiootje. Dat laatste kostte precies één
dollar (ƒ 3,60 of 1,50 Euro). Kort nadat ik het gekocht had kwam de eerste song
waarmee, (dacht ik) The Beatles bekend mee werden, ‘Is
there anything that you want, etc.’ uit het stukje plastic.
Na verloop van tijd
kwamen we in de buurt van Tsamkong. Onze koers liep langs de kust van Viet Nam
en als je 's avonds aan dek zat kon je, dachten wij, het schieten zien. Achteraf
denk ik eerder dat het weerlichten was van onweer in de verte.
Tsamkong was een vooral smerig Chinees haventje. Vertier was er al helemaal
niet. Wel bleek dat de bevolking fel anti-westers (lees: anti-Amerikaans) was.
Behalve uit de talloze leuzen die overal waren aangebracht, bleek dat uit het
volgende voorval.
De dag na onze aankomst, we hadden juist gegeten en als toetje een banaan
gekregen. Ik liep met de banaan naar het achterdek voor een beetje frisse lucht.
Hangend over de reling, zag ik dat naast ons een Chinese sampan was komen
liggen. Ik zag een vrouw bezig met het wassen van kledingstukken en een klein
meisje dat aan dek zat te spelen. Het was zo'n klein vertederend schatje van een
jaar of drie en ik probeerde met haar een vorm van contact tot stand te brengen.
Sampan
Na enige tijd lukte me
dat en omdat ik nog niet aan m'n banaan was begonnen, besloot ik het meisje daar
blij mee te maken. Vlak naast het kind stond een mandje of iets dergelijks en ik
besloot de pisang daarin te mikken. Zo gezegd, zo gedaan en het lukte prima. Het
kind kraaide van plezier, maar had nog maar nauwelijks aanstalten gemaakt om de
vrucht te pakken of de moeder was haar al voor. Met een woedend gebaar gooide ze
de banaan weer terug op ons achterdek. Ik maakte een verontschuldigend gebaar
naar het kleine meisje en besloot toen de banaan, buiten haar gezichtsveld, zelf
maar op te eten.
Het lossen gebeurde door een lange rij koelies die in het ruim elk met een zak
kunstmest werden opgescheept en via een soort geïmproviseerde gangway de zakken
naar een loods op de wal moesten brengen. Op een gegeven moment was er
plotseling opwinding. Chinezen en stuurlui van ons liepen zenuwachtig en druk
gebarend heen en weer en het lossen werd gestaakt.
Wat er aan de hand was bleek al gauw. We moesten, omdat er een cycloon verwacht
werd, direct de haven verlaten.
Het schip werd zeeklaar gemaakt en kort daarop gingen we naar buiten om met
gemengde gevoelens af te wachten wat er ging gebeuren. Het was trouwens nog een
flink stuk varen, zeker een paar uur, want we gingen echt naar zee en bleven
niet tussen de eilanden.
Aan de ene kant was ik wel nieuwsgierig, want dat had ik nog nooit meegemaakt,
maar de andere kant wist je ook dat het gevaarlijk kon zijn. Achteraf viel het,
voor ons althans, enorm mee. Aan de wal zal het wel erger zijn geweest.
Het duurde trouwens nog tot de volgende dag voordat de windhoos ons bereikt had.
Eerst werd de lucht donkerrood of iets dergelijks, als kleurenblinde heb je daar
niets zoveel zicht op en later geel. Het ging zo hard waaien dat het niet meer
leuk was en toen de wind ging liggen, zagen we een enorme vloedgolf op ons
afkomen. We schrokken ons kapot, het leek verschrikkelijk. Maar wat je op een
afstand ziet als een hoge muur, stelt voor een schip niets voor. Natuurlijk was
er een vloedgolf maar zodra het water je bereikt ga je gewoon mee omhoog. Als je
op een laag gelegen eiland of in een kuststreek woont, zoals dat bijvoorbeeld in
Bangladesh het geval is, zijn de gevolgen natuurlijk catastrofaal.
Toen ik de vloedgolf zag, schoot me ineens een voorval uit m'n jeugd te binnen.
Ik moet in de 3de of 4de klas gezeten hebben toen we met ons jaarlijkse
schoolreisje naar Hellendoorn gingen, naar wat nu het Avonturen-park is. In
Nijverdal ga je dan vlak voor de Hellendoornseberg rechtsaf. Iedereen vond het
jammer dat we niet over die ‘enorme’ berg gingen, die we vanuit de bus
konden zien.
De Anjan ging weer naar binnen en na nog een dag of twee lossen, waren we leeg.
Als er niet zoveel Chinezen waren ingezet, had het vast veel langer geduurd,
want kranen hadden ze niet. Waarom onze winches niet gebruikt werden is me niet
duidelijk. Misschien hadden ze ook gewoon Chinezen genoeg. De stroom gele
mannetjes zorgde voor een niet aflatende rij dragers en zo werd ons schip
langzaam maar zeker gelost.
Van Tsamkong gingen we
naar Sjanghai, een paar dagen varen naar het noordoosten.
Voor de monding van de Jangtse aangekomen voeren we een kilometer of twintig de
rivier op waaraan Sjanghai gebouwd is.
De haven bestond dan ook hoofdzakelijk uit de rivier. We kwamen niet voor de
kant te liggen maar moesten midden op de rivier op de boeien, niet ver van de
Bund, toen en nu de skyline van deze miljoenenstad en het vroegere winkel- en
uitgaanscentrum.
Shanghai Bund: the famous
Shanghai river front.
Nadat we van de nodige papieren waren voorzien, gingen we ’s avonds
nieuwsgierig de wal op.
Met een bootje werden we naar een plek gebracht van waaruit we verder konden.
Daar bleken een groot aantal fietsriksja's te staan, die ons, onder hilariteit
van onze kant, wel daar naartoe wilden brengen waar we zijn moesten.
Zoveel bestemmingen waren er trouwens niet, iedereen werd automatisch naar de
zeemansclub getrans-porteerd. Daar aangekomen vroeg ik hoeveel ik betalen moest.
De man stak wat vingers op en ik begreep daaruit dat ik 4 yuan moest betalen.
Dus ik gaf de man, met een gebaar van laat maar zitten, 5 yuan. Maar in plaats
van een blij gezicht te trekken, begon hij op z’n Chinees uiteraard, z'n
ongenoegen kenbaar te maken.
Een groot probleem was het totaal ontbreken van communicatiemogelijkheden. De
chaos was dus compleet. Ik dacht, wacht even dit is communisme, misschien is hij
beledigd door de fooi.
God zij dank kwam als uit het niets, iemand die Engels kon. Ik vroeg hem dus wat
het probleem was. Dat bleek al gauw, in plaats van teveel, had ik te weinig
betaald. Ik moest er nog 3 yuan bij doen en het voorval was vergeten.
Uitnodigend vrouwelijk schoon waren we nog niet tegengekomen. Toch hadden we nog
geen zin om al direct in die club te gaan zitten. Langzaam begonnen we dus de
Bund af te slenteren. Ook daar en in de zijstraten was niets te zien wat boven
unisex uitkwam. Die moeten ze daar hebben uitgevonden. Iedereen, mannen zowel
als vrouwen, waren vrijwel identiek gekleed. Allemaal hadden ze zo'n Chinese
versie van een Urker broek aan. Hierbij onderscheidden de vrouwen zich van de
mannen door een wit bloesje. De mannen droegen hoofdzakelijk een blauw shirt.
Dat is intussen wel veranderd heb ik gehoord.
In één van de zijstraten van de Bund zijn we een, noem het maar restaurant,
binnengelopen. Daar deed zich een tamelijk pijnlijke scène voor. Wij stonden
rond te kijken of er nog ergens plek was én of we überhaupt hier iets wilden
eten. Het was er namelijk overvol en niet al te schoon.
Nog voor we een beslissing hadden genomen, was de kameraad gerant van mening dat
hij de mensen die aan een bepaald tafeltje zaten als lastige vliegen kon
wegjagen. Toen duidde hij ons dat wij daar konden gaan zitten.
Ik geloof dat ik de enige was die iets gegeten heeft. Dat ging ook niet zonder
slag of stoot, want hoe je een bepaald gerecht in het Chinees besteld had ik
nooit geleerd. Ik wilde namelijk van die grote prawns (steurgarnalen) met
‘sweet and sour sauce’.
Na zo goed mogelijk een garnaal te hebben getekend en een rode pen te hebben
laten zien, omdat die saus rood is, kreeg ik uiteindelijk precies wat ik wilde.
Ik hoef niet te zeggen hoe lekker die dingen zijn, want wie ze kent weet dat en
wie ze niet kent moet me maar zo geloven. Jammer was dat ze vergeten waren die
dingen goed schoon te maken. Er zat nogal wat zand in.
We hebben die avond ook nog even in een ‘gewoon
café’ gezeten en geprobeerd met twee meisjes naast ons contact te maken.
Maar totaal geen sjoeche. Ze zeiden geen boe of bah en deden alsof we niet
bestonden. Totdat ze weggingen. Toen zeiden ze heel vriendelijk ‘goodbye’!
Na nog wat doelloos te hebben rondgelopen tussen de enorme mensenmassa's,
begaven we ons maar naar de zeemansclub. Ook daar was, behalve het nuttigen van
goedkope Chinese alcohol, niets te beleven.
Voor veel Scandinaviërs heeft alcohol een bijna onnatuurlijke en
onweerstaanbare aantrekkingskracht. Het wordt gezien als een remedie tegen elke
kwaal of ongemak en vooral geestelijke muizenissen.
Dus werd de Chinese whisky, wodka en wat weet ik nog, flink aangesproken. Waarom
alcohol die rol speelt in Scandinavië, is me nooit helemaal duidelijk geworden.
Naar verluidt heeft het iets te maken heeft met lange en donkere winters en de
hierdoor ontstane cultuur.
Ik zie het nog voor me. Hansson, één van de motormannen, al bijna bewusteloos
van de whisky, moet overgeven. Om dat te doen strompelde hij naar het
openstaande venster. Nog geen minuut later komt hij terug, veegt de kots van z'n
lippen en vult z'n bierglas opnieuw met whisky. Aansluitend drinkt hij, onder
het motto ‘je kunt wel teveel drinken, maar nooit genoeg’ het dan in één
teug weer leeg. Ik wil niet zeggen dat dit typisch is voor Scandinavisch
drinkgedrag, maar het kwam heel vaak voor.
De tweede dag werden
we uitgenodigd door de plaatselijke 'welfare'.
Wie dat wilde, kon daarvoor ’s-middags vrij krijgen. Een goed Engels sprekende
man nam ons mee voor een 'sight-seeing
-tour'.
Onze gids vertelde dat hij vroeger in Engeland gewoond en gewerkt had. Hij werd
dus geacht met ons kapitalisten om te kunnen gaan.
Eerst gingen we naar een buitenwijk van Sjanghai. Daar kregen we het zo ongeveer
laatste huis in de stad zien dat nog in traditionele Chinese stijl gebouwd was.
We kregen groene thee aangeboden, waarvan ik me niet kan herinneren dat iemand
van ons dat lekker vond. Ik in elk geval niet.
Sightseeing in Sjanghai. Helemaal
rechts onze gids. Ik sta, blijkbaar getooid met een baardje, derde van links.
M'n drie collega's de Geordie's dus, staan van links resp. 10e (Brian Wilkinson)
8e (Paul Kennedy) en zesde (naam vergeten).
Intussen probeerde de
man ons te overtuigen van de voordelen van de Leninistisch-Maoïstische
samenleving. Daar waren we echter niet erg gevoelig voor. Later die dag nam hij
ons mee naar een soort winkel die ik later, in het Oostblok, zou leren kennen
als Intershop. Daar waren behalve allerlei Chinese snuisterijen, ook radio's,
muziekinstrumenten en dergelijke, allemaal van Chinese makelij uiteraard, te
koop.
De Oostduitser kocht een nieuwe gitaar en ik zo'n in kurk uitgesneden
schilderijtje, heb ik nog steeds.
Nu, 35 jaar later, bedenk ik dat een paar honderd van die gomloze postzegels,
een betere investering zou zijn geweest. Er is nog iets, hoewel totaal niet
belangrijk maar het was zo vreemd dat ik niet kan na laten het te vermelden. We
liepen ergens langs een gebouw, misschien het Nederlandse consulaat of zo, waar
een Dafje geparkeerd stond.