Vaarwegen in onze provincie
De vaarwegen in de
provincie Groningen zijn vanzelfsprekend ook voor een bedrijf als Wijnne&Barends
van betekenis en in het verloop van een honderdjarig bestaan heeft men voldoende
gelegenheid tal van veranderingen waar te nemen.
Ook klachten hoort men in een dergelijk
tijdbestek vele, waaruit blijkt,dat de ontevredenheid over de Groninger
scheepvaartwegen niet van vandaag of gisteren is.
In de negentiende eeuw waren deze
klachten stellig niet minder gegrond dan in de twintigste eeuw, zelfs indien men
rekening houdt met de geringe tonnenmaat van toen.
Zoals bekend kwam in 1876
het Eemskanaal gereed en de totstandkoming van deze nieuwe vaarweg heeft zoals
we hebben gezien ook op dit bedrijf haar invloed gehad, aanvankelijk door de
vestiging van een bijkantoor in Delfzijl, later (meer als een interne
beleidskwestie) door de zetelverdeling van Groningen naar Delfzijl, al toont de
ontwikkeling van hoe grote betekenis het Groninger kantoor tot heden toe steeds
is gebleven.
Voor de gereedkoming van
het Eemskanaal was het voor het grootste deel van de provincie het Reitdiep met
het Friese Gat de toegangsweg naar zee.
De voornaamste haven in die
tijd was de Noorderhaven in de stad Groningen, die lang in open verbinding met
de zee heeft gestaan.
De Spilsluizen vormden de
afsluiting van het binnenwater.
De toestand van de
Noorderhaven was bepaald zeer slecht te noemen.
Elke vloed bracht slib mee.
Men raakte dit los met de zgn. krabbelaar.
Voorts werden bij eb de
sluizen geopend om dit slib weer weg te laten spoelen, doch in droge tijden ging
dit bijzonder moeilijk, doordat er dan onvoldoende water achter de sluizen
stond.
Zwaarbeladen graanschepen,
die voor de pakhuizen lagen, zaten soms zo vast in het slijk, dat men de schepen
bij vloed zelfs niet los kon krijgen.
Meer dan eens bestond dan
het gevaar, dat het opkomende water het schip zou binnendringen,hetgeen verlies
van de kostbare graanlading tengevolge kon hebben.
Met het Reitdiep was het
niet al beter gesteld.
ondanks veelvuldige
uitbaggeringen kon men niet verhinderen, dat de schepen op de talrijke ondiepten
vastliepen.
Dan boden de schiptrekkers
ploegen van 15 man hun diensten aan om, hangende in de lijn, het schip weer los te
krijgen.
Soms kon het wel dagen
duren alvorens een schip weer vlot kwam.
Dan was het wachten op een
hoge vloed.
Al deze hindernissen en al
deze tijdrovende stoornissen, werkten er zeker niet aan mee om van Groningen een
efficiënte haven te maken.
Men kwam er moeilijk binnen, men kwam er moeilijk weer weg.
Het vaak enorme tijdverlies
in Groningen bood andere havens als Harlingen en die aan weerzijden van de
Eemsmond een goede gelegenheid voor het aantrekken van meer vervoer.
De geringe
concurrentiemogelijkheden van de stad Groningen werden geleidelijk nog kleiner
door de toenemende grootte der schepen.
Ofschoon het nooit meer dan
een voorlopige oplossing zou kunnen zijn, meende men voor 1876 dat een sleepboot
op deze vaarweg goede diensten zou kunnen bewijzen.
In 1852 werd voor dit doel
een maatschappij opgericht de stoomsleepboot “Hunze”, werd in de vaart
gebracht.
Vermoedelijk was een
dergelijk onderneming een succes, want in een balancenboek van de firma Wijnne&Barends
te Groningen wordt in 1864 en volgende jaren gesproken over de aandelen in de
stoomsleepboot met de passende naam ”Time is Money”.
De waarde van deze boot
werd getaxeerd op Fl.14.000,-.
Na het moeilijk bevaarbare
Reitdiep kwam buiten Zoutkamp het Friese Gaten dat was vaak een heel gevaarlijke
vaarwater, ook gedurende de jaren, dat hier een loodsdienst was.
Deze loodsdienst dateerde
van 1857 werd echter later weer opgeheven.
Eindelijk kwam het dan tot
uitvoering van een reeds lang gekoesterde plannen om het Reitdiep bij Zoutkamp
door een dam en een sluis af te sluiten(1874-1876).
Ook bij het plaatsje
Wetsinge kwamen sluizen speciaal ten dienste van de afwatering.
Deze werken mochten zeker
ook in het belang van de landbouw en van de burgers der stad Groningen worden
genoemd.
Immers, de stadsbewoners
hoefden nu niet meer bij stormvloeden naar de zolders te vluchten en wat de
landbouw betreft, de boeren werden niet meer bij hoge waterstanden door
dijkdoorbraken bedreigd.
Om de dijken, destijds niet
altijd honderd procent te noemen, zoveel mogelijk te sparen, werden bij zeer lage
vloeden vaak de Spilsluisen opengezet, waardoor het brakke water over de
landerijen liep.
Ook hier blijkt dus al weer
de nauwe samenhang, die bij de uitvoering van dergelijke kunstwerken steeds
tussen landbouw en scheepvaart heeft bestaan.
Landbouw en
waterafvoerspelen nog altijd een grote rol bij alle plannen, die door de
provincie op het gebied van kanalen worden opgemaakt.
De enige mogelijkheid om de
scheepvaart en derhalve ook de scheepsbouw bij de uitvoering van dergelijke
plannen voldoende tot hun rechten te laten komen, is een royale uitvoering.
Het verleden heeft
voldoende bewezen, dat de scheepsvaart en scheepsbouw door deze nauwe relatie
met landbouw en afwatering steeds aan het kortste eind hebben getrokken, hetgeen
ongetwijfeld ten nadele van deze beide belangrijke bedrijfstakken in de
provincie Groningen is geweest.
Reeds is gewezen op de
moeilijke concurrentiepositie van de stad Groningen ten opzichte van havens als
Harlingen en vooral Emden.
Deze havens hadden niet
alleen het voordeel direct aan zee te liggen, maar juist ook door de ligging kon
men de moderne schepen, stoomschepen, grote schepen en veilige ligplaats en een
vlugge behandeling garanderen, althans veiliger en vlugger dan in Groningen.
Het gevolg van de
moeilijkheden was dan ook, dat omstreeks 1850 de havenuitvoer van de stad hard
achteruit ging, terwijl die van Harlingen verdubbelde en die van Termuntenzijl
aan de Eems en Langakkerschans (Nieuweschans) van niets kwam op het 2/5 deel van
die van Groningen.
De directe houtvaart op de
Oostzee verloor nagenoeg volkomen haar betekenis.
Geen wonder dus, dat er in
de stad volop en luide werd geklaagd.
Alleszins gerechtvaardigde
klachten kwamen ook uit de Veenkoloniën, waar de scheepsvaart en scheepsbouw in
moeilijkheden waren gekomen door de te geringe afmetingen van de Veenkoloniale
vaarwegen en de smalle boogbruggen in de stad Groningen.
De laatstgenoemde obstakels
waren zelfs oorzaak, dat men in de Veenkoloniën lange tijd zeer ernstig heeft
gedacht over een kanaal van Hoogezand of Sappemeer rechtstreeks naar Delfzijl,
waardoor men de stad links kon laten liggen.
Een dergelijk kanaal zou
niet alleen de vaarroute naar zee vergemakkelijken, doch ook aanzienlijk
bekorten.
Het is merkwaardig, dat
zich ondanks deze moeilijkheden in de provincie een belangrijke en zeer drukke
vaart kon ontwikkelen met kleine schepen, die ook de zeeën bevoeren.
Deze scheepvaart die al
sedert vele eeuwen bestond, was in Groningen vooral tot ontwikkeling gekomen door
de turfgraverij.
Scheepvaart vraagt
scheepsbouw en zo ontstonden talrijke scheepswerven, die zich voornamelijk in de
Veenkoloniën concentreerden.
De scheepsbouwers hadden
het niet gemakkelijk, de ligging diep in het binnenland schiep speciale
problemen.
Met veel tijdverlies en
hoge onkosten sleepte men de nieuwe houten schepen over de drempels van de sluis
in Martenshoek heen en onder de bruggen door.
De schepen gingen opgetuigd
en ontdaan van alles, wat boven het dek uitstak, van de werf op reis.
Dikwijls moesten dan nog de
sluizen of bruggen gedeeltelijk worden afgebroken om de vaartuigen er door te
wringen.
Zo arriveerde men dan
eindelijk in de Noorderhaven van Groningen, waar de schepen geheel zeeklaar
werden gemaakt.
De producten van de
Groninger scheepsbouw waren dus gedoemd hun geboortegrond voor eeuwig vaarwel te
zeggen.
Zodoende misten de werven
in de Veenkoloniën dus de verdiensten aan herstel en reparaties.
Alleen de werven in de
Pekela’s konden hun schepen opgetuigd naar Statenzijl aan de Dollard
brengen, maar ook hier was het vaarwater vaak oorzaak van vele moeilijkheden.
De stad Groningen bracht
hier en daar verbeteringen aan om de moeilijkheden van de scheepsbouwers te
verlichten, al betaalden de werven dan ook hun deel in deze verbeteringen.
Tenslotte antwoordde het
stadsbestuur echter op de aanhoudende klachten:”de stenen bogen waren al voor
de werven en wij kunnen het dan ook niet helpen dat deze zijn gesticht aan de
verkeerde kant van deze obstakels”.
Eindelijk kwamen er dan
toch op andere wijze verbeteringen tot stand en wel door het gereedkomen van het
Eemskanaal in 1876.
Tegelijk daarmee ontstond
de Oosterhaven.
Voorts werden de vaarwaters
van Groningen naar Winschoten en Statenzijl en de zijtakken naar Wildervank en
de Pekela’s verbeterd
Dat deze verbeteringen niet
afdoende bleken voor de verdere ontwikkeling van scheepvaart en scheepsbouw, kon
men al ver voor de tweede oorlog beluisteren.
In 1941 werd dan ook voor
de Gedeputeerde Staten van Groningen een commissie ingesteld om deze problemen
nader te bestuderen.
Eerst in 1947 kon dit "Rapport Eemskanaal worden uitgebracht en in 1954 is een begin gemaakt met de
werkzaamheden, die een belangrijke verruiming van het Eemskanaal, nieuwe
zeesluizen bij Farmsum en brede bruggen in de vaarweg Groningen-Delfzijl als
resultaat zullen hebben".
Ook hier is bij de
verruiming van de vaarweg naar zee weer gedacht aan de afwateringsproblemen die
mede door de grote ontginningen in de provincie Drenthe belangrijk in betekenis
zijn toegenomen.
De komst van de sodafabriek
in Delfzijl heeft ongetwijfeld de aanpak van het Eemskanaalproject ten zeerste
bevorderd, al moeten dan ook bepaalde onderdelen van dit voor de gehele
provincie belangrijke project hier los van worden gezien.
Wanneer over enkele jaren
al deze werken tot uitvoering zullen zijn gebracht,zullen in de stad Groningen
schepen kunnen komen tot 1500 bruto registerton, zeeschepen die in de nog te
bouwen nieuwe moderne insteekhavens een ligplaats zullen kunnen vinden.
Ook de grootste typen
binnenschepen (tot 2500 ton) kunnen de stad bereiken.
Sedert kort streeft de stad
naar een enigszins ruimere opzet van het kanaal.
De scheepswerven hebben
eveneens grote belangen bij een spoedige totstandkoming van deze werken.
Speciaal ten behoeve van
deze bedrijfstak zullen er bredere bruggen en een bredere sluis komen dan
aanvankelijk in het Eemskanaalplan waren gedacht.
Het volledige nut van deze
nieuwe mogelijkheden zal evenwel eerst dan worden verkregen, indien ook de
kunstwerken in het Winschoterdiep op dezelfde breedte als die in het Eemskanaal
zijn gebracht.
Binnen tien jaar zal het
beeld van het gebied tussen Delfzijl en Groningen aanzienlijk zijn
veranderend,ten voordele van de scheepvaart en scheepsbouw, doch evenzeer ten
gunste van het gehele bedrijfsleven, dat alleen in vrije ruimte zijn vleugels
voldoende kan uitslaan.