Schipper mag ik overvaren.....
Vorig jaar plaatste Jos voor mij het verhaal van twee leerlingen van de Oranje Nassauschool in Delfzijl. Dat ging over het per ongeluk verstekeling worden aan boord van de Diannel.
Maar zo waren we vaker op pad in de haven van Delfzijl op zoek naar een vaartocht. Zou toch mooi zijn als we eens mee mochten met een coaster, al was het maar naar Emden en terug.
Ik heb het al een beetje aangegeven in de topic ‘ingezonden verhalen’dat ik op zoek was naar de gebeurtenissen van de tjalk zeemeeuw. Anne Mulder vond de volledige geschiedenis, ook van de familie die het schip bezat en kreeg ik weer een kompleet beeld voor ogen van wat zich toen voor deed in onze strooptochten op zoek naar avontuur.
Voor de zoveelste keer slenterden we langs de kade op een vrije middag. We kenden veel schepen die regelmatig Delfzijl aan deden. De Diannel die voor boardexpress voer lag er bijna iedere week en we kenden de bemanning, zeker na ons avontuur in de reddingsloep, toen we dachten naar Engeland te gaan. Hier was kapitein Pieterman niet blij mee geweest maar hij had er tenslotte toch om gelachen en mochten we weer regelmatig aan boord komen.
Maar de Diannel lag er niet toen we de kade verkenden. Wel de Noorse Bomma van Fred Olsen, die jongens kende ons ook al, de Wormo, een zweed van de Svea. Van dit schip kenden we de kok. En daarachter de Kapitan Castello, een Rus met Odessa achterop de kont, dat was pas ver weg! Een oeroud stoomschip dat de oorlog moet hebben doorstaan en misschien zelfs de eerste wereldoorlog. De hamer en sikkel maakte wel indruk bij ons en al gauw stonden we in het gangboord met Russische matrozen sigaretten uit te wisselen. Wij paperowsky, veel karton, weinig tabak en zij kregen ‘Silky’van ons, de goedkoopste bocht die er bestond, maar er kwam rook uit. Woordjes leren, ik ken ze nu nog. Da, Njet, Djewoeska, Dobre djen, dobre Oetra, Dobre Witsjer, Sjesliwa plawatsch, Do swiedanje, we konden zo naar Rusland.
Achterin lag de Lutetia en de Aegir. Hier gingen we nooit aan boord omdat ze vaak onder de witte kleistof zaten en je er nooit smetteloos van af kwam. Maar ook die twee lagen er vaak. Dan maar weer terug geslenterd. Over de brug, richting Farmsum. Rechts in de binnenhaven lag het vol met Urker kotters. Op sommigen waren we ook al eens aan boord geweest met onze klasgenoot Klaas Kaptein, die kwam uit Urk en kende al die vissers. Maar de Urkers kwamen in het weekend binnen, legden hun kotters aan de kaai, drie, vier dik en vertrokken meteen daarna naar Urk om maandagmorgen weer in alle vroegte uit te varen. De brugwachter had dan zijn handen vol aan de vertrekkende kotters en een van hen voer zelfs met een smak tegen de nog gesloten brug aan om zijn wil om te vertrekken kenbaar te maken. De wachter vond dat ie maar even moest wachten op z’n collega’s, dan konden er een hele stoot tegelijk naar buiten. Maar dan ken je de Urkers nog niet. De beschadiging was nog te zien. Links van de brug lag de Duurswoldsteiger waar vaak coasters lagen te wachten op lading, of mankementen hadden of wachten op een plaats aan de handelskade. Nu lagen er een paar naast elkaar en een er van droeg mijn achternaam. Ik trots natuurlijk. Kathe Bartels, een Duitser, geen familie denk ik, maar je weet maar nooit. De Lea, ze lag daar omdat ze die middag zou kompaseren bij de zogenaamde kompaspaal. Een stukje verder de Zeemeeuw. Een keurig onderhouden zeetjalk. Wat nog interessanter was dat de bemanning aan boord was en wij er wellicht een praatje mee aan konden knopen. En Jacob begon zo..
‘Hoi, schipper, wie heb’n thoes auk ’n tjalk, moog’n wie eeb’n bie jullie kiek’n?’
Mooi, zo’n Groningse tolk bij je!
Het mocht. Er waren twee man aan boord. Vader en zoon August. Schitterend, we mochten de logies zien en in de stuurhut krijgen we nog even les in het maken van radiokontakt, en ook de radio-peilinrichting werd op duidelijke wijze verklaard. Hadden we toch maar mooi meegenomen en konden we s’maandags in de klas vertellen hoe je een radiopeiling moest maken. ‘Zo, dus jullie woolen mitvaor’n veur een reisje?” Ja, dat wilden we wel. Nou, dat kan toch geregeld worden. Maar we moesten dan eerst van thuis toestemming hebben. Voor Jacob niet zo’n probleem, die kwam nogal thuis op de tjalk van zijn ouders in Groningen. Voor mij lag dat anders. Mijn vader zat bij de Nederlandse luchtmacht, gestationeerd in Munster, Duitsland en wij woonden daar ook en ik kwam niet zo vaak thuis als Jacob, dat was vanuit Delfzijl nog een hele treinreis. Maar, we hadden telefoon thuis, wat een luxe was in die tijd, maar ik had er dus geen, waar zou ik kunnen bellen. We vragen het stuurman Jansen of die een andere goeierd, bootsman Hageman, die laat ons vast opbellen op school. We kletsten verder en wilden weten waar het schip zoal heen ging. Gewoon, de zee op en dan ver buitengaats bij de Duitse eilanden dumpen we de lading. Heee??? ‘Dumpen de lading...in zee?” Ja, in zee”, pallet voor pallet!” “wat flikkeren jullie dan in zee, dat kan niet duur zijn?”wilden we weten. Minutie! Afgekeurde NATO minutie. Granaten, kogels en dergelijke.
“Dat is ja gevaarlijk,ja!!”hoor ik Jacob nog zeggen. Nou, dat viel wel mee. Je moest er niet mee gaan gooien, maar gewoon rustig naar boven halen, buitenboord draaien met een ekstra lijntje aan de pallet, en net op de waterlijn rustig scheef trekken en dan schoven de kisten zo onder water naar de bodem. “Ja, maar dan ligt heel de bodem vol met gevaarlijk spul?”Ja, maar dat staat op de zeekaart aangegeven, waar dat is, daar mag je niet komen en zeker niet ankeren. Dus als we eens zin hadden in een reisje....welkom aan boord.
We verlieten met een kop vol plannen en vooruitzichten de Zeemeeuw met de twee sympathieke mannen. We moesten naar het internaat terug aan de Roggekampweg want we hadden kombuisdienst en waren ‘zeuntje’, wat zoveel wilde zeggen als helpen opdienen, afruimen en afdrogen.... met de rode of de blauwe doek..! Belangrijk!
Jacob ging zondag’s naar huis en ik mocht bellen met thuis, maar moest het kort houden. Het werd kort gehouden. Nee, ik mocht niet mee in de vakantie week, punt uit. Want ook bij de luchtmacht en een vader als adjudant was nee, gewoon nee!
Kort na dit weekend waren we weer even in de haven. Jacob baalde ook enorm. Hij mocht ook niet mee. Dan zullen we dat maar gaan vertellen aan kapitein August. Maar het moest nogal treffen als de Zeemeeuw binnen lag op dat moment, en op de dijk zagen we al dat ze er niet lag. Op de weg aangekomen kwam juist de havenmeester langs fietsen. We vroegen of we even wat mochten vragen.... want een havenmeester was in onze ogen net iets beneden de rang van God.
“Of mijnheer ook wist wanneer de Zeemeeuw binnen liep”?
Hij fronste zijn wenbrouwen.”Nemen jullie mij in de maling?”
“Nee, mijnheer, hoezo?” “Heb joe ’t nait heurt dan?” Wat hadden wij niet gehoord?
“De Zeemeeuw komt nait meer binn’n, zie is inde lucht vloog’n!” We keken elkaar ongelovig aan en weer naar de havenmeester. “Dat meent u niet, is de minutie ontploft....en heeft de bemanning het gered?”
Nu de havenmeester hoorde dat we van de lading afwisten en dus ook de Zeemeeuw beter kenden ging hij er op in en stapte nu helemaal van zijn fiets af. “Nee, de kapitein is omgekomen en de zoon is een paar dagen later pas gevonden en opgepikt. Jullie kennen die jongens?”
“Ja, mijnheer, we zouden een reisje meegaan maar dat mocht niet van thuis!”
“Tjeetje...tjeetje..”hoor ik de havenmeester nog zeggen en ging naar zijn werk. Wij hebben een keer diep gezucht en keken naar de lege plek aan de Duurswoldsteiger.