ORANJELIJN  1959 – 1962

Een terugblik

Indiensttreding en eerste reis

In 1959 kwam ik als 4e WTK in dienst bij de Oranjelijn. Ik kwam toen van de KNSM, waar op dat moment de promotie van 5e naar 4e WTK wat stokte. Daar ik, mede omdat ik toen pasgetrouwd was, wat hogerop wilde, maakte ik die overstap.

Mijn eerste boot bij de Oranjelijn was de “Prins Willem George Frederik”, een verlengde “Laker” met een WERKSPOOR machine-installatie.

Het leven aan boord bij de Oranjelijn was wel wat losser dan ik gewend was bij de KNSM. Toen ik b.v. de eerste keer in de messroom kwam om te eten, was ik de enige die uniform droeg, want dat was ik gewend van de KNSM. Iedereen droeg allerlei soorten kleding, maar geen uniform. De vraag was dan ook: “Ben je jarig, meester?”

Later bleek, dat dit niet de normale gang van zaken op alle schepen was. Op een aantal andere schepen werd er wel degelijk uniform gedragen.

Op die eerste boot maakten we een reis naar Haifa via Leixoes (leeg naar Leixoes, met sinaasappelkistenhout naar Haifa, waar er kisten van werden getimmerd, die met sinaasappelen werden gevuld en die we dan weer meenamen naar Rotterdam). Het was zulk slecht weer dat we over de trip Rotterdam-Leixoes 10½ dag gedaan hebben. “Palen pikken” bij het leven. Het hele schip dreunde. We dachten dat dit nog versterkt werd door het feit dat het schip verlengd was.

Onze gezagvoerder op die reis was kapitein Teun Aaldijk, een man die volgens eigen zeggen verstand had van scheepsmotoren, omdat hij ooit eens een instructieboek voor de hoofdmotor van de firma WERKSPOOR had gekregen. Hij vroeg me eens wat “direct omkeerbaar” betekent bij een dieselmotor en ik antwoordde hem dus dat dit betekende dat de draairichting van die motor kan worden omgekeerd zonder tussenkomst van een keerkoppeling of iets dergelijks. “Fout, helemaal fout”, zei hij. “Dat betekent dat wanneer ik op de brug de telegraaf bij vol vooruit op vol achteruit zet, de motor gestopt wordt en daarna direct vol achteruit kan draaien”. Daar was geen praten tegen. Wel lastig trouwens, want bij Aaldijk was het bij “voor en achter” altijd stevig manoeuvreren met de hoofdmotor geblazen. Dat ging bij die WERKSPOOR-LUGT motoren trouwens wel erg gemakkelijk.

WERKSPOOR-LUGT hoofdmotoren

Een aantal van de “Lakers” was uitgerust met deze bij WERKSPOOR  in Amsterdam gebouwde motoren en voor die tijd waren dat revolutionaire machines. Ze waren tijdens de onderduikperiode van Ir. Lugt van WERKSPOOR in de tweede wereldoorlog ontworpen en na de oorlog verder ontwikkeld, maar niet uit-ontwikkeld. Ir. Lugt is echter al vrij snel na de oorlog overleden en in die tijd plachten de mensen van WERKSPOOR te zeggen, dat ze nog steeds niet wisten of Ir. Lugt nu te vroeg of te laat doodgegaan was.

Wat was nu zo revolutionair aan deze motoren? Het waren viercilinder tweeslags-kruishoofd-dieselmotoren met langsspoeling, d.w.z. de cilinders werden van beneden naar boven gespoeld. Daarvoor waren de vier cilinders voorzien van z.g. spoelpoorten (sleufvormige gaten in de cilinderwand) aan de onderkant van de cilinder en vier uitlaatkleppen aan de bovenkant van de cilinder. Even ter verduidelijking: spoelen is het uitdrijven van de verbrandingsgassen en het weer vullen van de cilinder met verse verbrandingslucht. Bij andere fabrikaten worden de uitlaatkleppen geopend en gesloten door nokken op een doorgaans zware nokkenas, die zware stootstangen en tuimelaars bedienen. Zo’n nokkenas moet bij omkeren van de draairichting of verdraaid of verschoven worden, waarvoor een gecompliceerde en daardoor dus dure servomotor nodig is. Ook duurt daarom het omsturen van vooruit op achteruit en omgekeerd een bepaalde tijd, voordat de motor in de andere draairichting aangezet kan worden. Dat was bij de WERKSPOOR-LUGT motoren niet het geval, want daar werd het openen en sluiten van de uitlaatkleppen afgeleid van de verlengde zuigerstang van de spoelpompen, die per cilinder via een slingerstangmechanisme vanaf het kruishoofd aangedreven werden. Dat betekende dat zowel bij vooruit- als bij achteruitdraaien de uitlaatkleppen op dezelfde vaste tijden openden en sloten, m.a.w. het openen en sluiten van de uitlaatkleppen was niet afhankelijk van de draairichting van de motor.

Ook de brandstofpompen voor de verstuivers waren nogal revolutionair ingericht en wel zo dat elke pomp brandstof kon leveren aan twee verstuivers van verschillende cilinders. De motor had 4 cilinders en de verbrandingsvolgorde was bij vooruit draaien 1 3 2 4 en bij achteruit draaien 4 2 3 1. Brandstofpomp 1 leverde bij vooruit draaien brandstof aan de verstuiver van cilinder 1 en bij achteruit draaien brandstof aan cilinder 4. Op dezelfde manier leverde brandstofpomp 2 aan cilinders 3 of 2, brandstofpomp 3 aan cilinders 2 of 3 en brandstofpomp 4 aan cilinders 4 of 1. Dat kreeg men voor elkaar door de plunjers van de brandstofpompen d.m.v. de regelstangen linksom of rechtsom te verdraaien, linksom voor vooruit en rechtsom voor achteruit. Hier was niet veel kracht voor nodig en de regelstangen werden dan ook direct via overbrengingen door het enkele manoeuvreerwiel verschoven. Dan was er ook nog een klein nokkenasje, dat de stuurschuiven voor de aanzetkleppen bediende. Dat moest wel verschoven worden als de draairichting van de motor moest worden omgekeerd. Ook dat was geen zwaar karwei, omdat hier sprake was van contranokken, waarbij de rollen van de stuurschuiven normaal niet in aanraking waren met deze contranokken en dus tijdens het omzetten niet gelicht hoefden te worden. Dat was alleen het geval als de motor daadwerkelijk aangezet werd. Ook deze beweging werd direct vanaf het manoeuvreerwiel bewerkstelligd. Servomotoren waren dan ook niet aanwezig. Dit maakte, dat met de WERKSPOOR-LUGT-motor razendsnel kon worden gemanoeuvreerd. Er was maar één wiel, dat vanaf de 0-stand links- of rechtsom kon worden verdraaid. Linksom was vooruit aanzetten en dan verder draaien zodat de motor op brandstof ging lopen en verder het toerental regelen door het wiel in de juiste positie te draaien. Achteruit was hetzelfde verhaal, maar dan rechtsom.

Een ander in het oog springend voordeel ten opzichte van andere motoren was dat bij deze motoren een zuiger kon worden verwisseld zonder de zuigerstang los te maken van het kruishoofd en zonder het cilinderdeksel te verwijderen. Door aan de zijkant van de motor het deksel van de spoelluchtkast van de betreffende cilinder af te nemen, kon men bij het onderste deel van de cilindervoering komen. Dat was een los deel, dat met bouten aan de rest van de cilindervoering was bevestigd en waarin zich de al eerder genoemde spoelpoorten bevonden. Bovendien was dit deel in twee helften, zodat er a.h.w. twee schalen ontstonden, die gemakkelijk uit de motor verwijderd konden worden. Als je dan daarna de zuiger met behulp van de tornmachine in bodem (d.i. de onderste stand) tornde, dan kwam de zuiger vrij uit het bovenste gedeelte van de cilindervoering en kon dan worden losgemaakt van de zuigerstang en betrekkelijk eenvoudig met speciaal gereedschap zijdelings uit de motor verwijderd worden. Montage van een andere zuiger gebeurde natuurlijk in omgekeerde volgorde. Het spreekt welhaast vanzelf, dat op deze manier ook gebroken zuigerveren konden worden vervangen, alleen bleef in dat geval de zuiger aan de zuigerstang vast zitten.

Over de spoelluchtkast van deze motoren valt ook nog een aardig verhaal te vertellen. De spoelluchtkast bestond voornamelijk uit een aantal afstandsstukken in de vorm van dwarsscheepse schotten tussen wat we nu maar de A-frames zullen noemen en de cilinderbalk. Deze afstandsstukken waren tussen de afzonderlijke cilinders over de ankerbouten geschoven en door het aantrekken van de ankerbouten zou dan alles tot een onwrikbaar geheel moeten worden gemaakt. In de praktijk bleek dat een illusie. De constructie was te zwak en werd vervangen door een geheel stalen gelaste spoelluchtkast, die a.h.w. een grote, stijve doos vormde, omdat er nu, naast dwarsscheeps verband, ook een langsscheeps verband in zat. Ik meen, dat deze modificatie voor het eerst werd uitgevoerd op de “Prins Willem George Frederik” bij Boele’s Scheepswerven en Machinefabriek N.V. te Bolnes onder supervisie van WERKSPOOR. Het bleek een grote verbetering te zijn. Alleen toen er voor de eerste keer na de modificatie een zuiger moest worden gedemonteerd bleek dat niet te gaan, omdat de met deksels afgesloten gaten aan de zijkant van de nieuwe spoelluchtkast te klein waren. Die zijn toen als de hazen groter gemaakt en van nieuwe deksels voorzien. Bij de latere vervangingen op andere schepen is deze fout natuurlijk niet meer gemaakt.

Nog een zwak punt van deze motoren was het veelvuldig verbranden van de uitlaatkleppen. Je kon dat merken, omdat er dan op een gegeven moment “een vogeltje in de kar zat”. Je hoorde dan een soort piepen of fluiten, veroorzaakt door het ontsnappen van gassen langs het verbrande gedeelte van de betreffende klep. Om uit te vinden welke cilinder die verbrande klep had, keek je dan naar de uitlaatgassentemperatuur van de afzonderlijke cilinders. De boosdoener had dan een flink hogere temperatuur dan zijn buren. Dan moest er gestopt worden (natuurlijk afhankelijk van de ernst van de zaak en van de plaats waar het schip zich op dat moment bevond) en moest het betreffende klephuis met de vier uitlaatkleppen uitgebouwd worden. Daarna werd er een reserve-klephuis, waarvan er verscheidene aan boord waren, weer gemonteerd. Uit ervaring kan ik meedelen, dat het verwisselen van een klephuis bij slecht weer op volle zee geen pretje was. Dat loodzware ding hing aan de machinekamerkraan recht boven de motor en moest met takels in de zijden in bedwang worden gehouden vanwege het zware slingeren van het schip. Want een schip, waarvan de machine gestopt is, gaat bij slecht weer dwarszees liggen en slingert dan ontzettend.

Al met al ben ik achteraf toch wel blij, dat ik met deze voor die tijd vooruitstrevende motoren heb kunnen varen.

STORK hoofdmotoren

Een paar van de wat oudere “Lakers”, die niet verlengd waren hadden een machineinstallatie van STORK uit Hengelo. Dat waren nog eens prettige karren om mee te varen en om aan te werken. De hoofdmotor was een 5-cilinder tweeslags-trunkzuiger-dieselmotor, die in tegenstelling tot de WERKSPOOR-LUGT motoren op de andere “Lakers” geen zware olie, maar gewone dieselolie verstookte, wat natuurlijk heel wat minder smeerpijperij bij eventuele brandstoflekkage veroorzaakte. Door de uitvoering als trunkzuigermotor en door de toegepaste dwarsspoeling d.m.v. van tegenover elkaar in de cilindervoering geplaatste inlaat- en uitlaatpoorten waren er geen uitlaatkleppen met het daarbij behorende gecompliceerde cilinderdeksel en aandrijf- en omkeermechanisme van de uitlaatkleppen. De spoellucht werd niet geleverd door vanaf de werkzuiger aangedreven spoelpompen met hun gecompliceerde aandrijving, maar door een roterende blower, die vanaf de krukas d.m.v. een ketting en een tandwieloverbrenging aangedreven werd. In deze aandrijving was een vloeistofkoppeling opgenomen om een gelijkmatig aanlopen van de blower bij het aanzetten van de motor te waarborgen.

Het manoeuvreren met deze motoren ging veel omslachtiger dan bij de WERKSPOOR-LUGT motoren. De nokkenas voor de aandrijving van de brandstofpompen had namelijk twee stel nokken (één stel voor vooruit- en één stel voor achteruit draaien). Bij veranderen van draairichting moest de nokkenas in langsrichting worden verschoven om het andere stel nokken onder de brandstofpompen te brengen. Dat gebeurde door een vrij groot wiel (zo ongeveer als van een draaiorgel) met een handvat eraan een paar slagen te draaien, totdat de nokkenas in zijn juiste stand was gebracht. Daarna werd door middel van een klein hendeltje de nokkenas geblokkeerd en het gecombineerde aanzet-brandstofhendel vrijgegeven, waarna de motor kon worden aangezet. Door deze procedure duurde het allemaal wat langer dan bij de WERKSPOOR-LUGT motoren, voordat de motor de andere kant op draaide. Bij aankomst en vertrek zwengelde je je rot, maar een misstart was er zelden bij. Voor de rest liepen deze motoren als een zonnetje en gaven geen specifieke moeilijkheden. Toch heb ik op de “Prins Frederik Hendrik” eens een reis gemaakt, waarop we voortdurend moeilijkheden hadden met de inwendige lagering van de reeds genoemde vloeistofkoppeling van de spoelluchtblower. Zowel in Montreal, als in Cuxhaven is er toen een reparatieploeg van een scheepswerf/machinefabriek aan boord geweest om dit in orde te maken. Zonder blijvend resultaat overigens, want achteraf bleek, dat voor het afstellen van de lagers speciaal gereedschap nodig was, dat niet aan boord was. Uiteindelijk heeft toen de firma STORK in Rotterdam de klus definitief geklaard.

Problemen met een Cedervall-schroefasafdichting

Aan boord van hetzelfde schip hebben we op een reis naar Spanje ook nog eens moeilijkheden gehad met de Cedervall-afdichting van de schroefas tegen het buitenwater. Vermoedelijk door zwaar weer waren de twee tegen elkaar aansluitende en afdichtende ringen van de Cedervall van elkaar afgeraakt en verloren we olie uit de schroefaskoker. In telefonisch overleg met de inspectie in Rotterdam (waarvoor we met de werkboot naar de wal moesten) hebben we toen de schroefaskoker dichtgezet en periodiek doorgepompt met cedervall-olie. Daarvan hadden we echter niet genoeg aan boord en tot overmaat van ramp bleek ook nog dat deze olie in Spanje niet te krijgen was. Daar deze olie met water een smerende emulsie vormde, hadden we een z.g. gecompoundeerde olie nodig. In de werkplaats hebben we toen geëxperimenteerd met het mengen van cilinderolie en plantaardige olie in een blik onder de boormachine met een garde uit de kombuis. Dat lukte in een bepaalde verhouding waarna we via de agent olijfolie en cilinderolie bestelden. De olijfolie was geen probleem, maar voor de cilinderolie was een speciale exportvergunning nodig. We leefden toen nog in de tijd van “El Caudillo”, generaal Francisco Franco, en dat was natuurlijk niet zo eenvoudig vanwege de toen heersende bureaucratie. Meester Martens (HWTK) en ik (2e WTK) zijn toen in ons beste blauwe uniform met witte pet samen met de agent naar Valencia gereden om een onderhoud te hebben met een hotemetoot van het Ministerie van Economische Zaken om die vergunning los te peuteren. We hebben moeten praten als Brugman, maar we kregen het voor elkaar. Zo zijn we dus naar Rotterdam gesukkeld, waar in dok het euvel hersteld is.

Ik bewaar persoonlijk de beste herinneringen aan de “Prins Frederik Hendrik”.

 

Grotere schepen

Dan had de Oranjelijn ook nog twee wat grotere schepen, de “Prins Alexander” en de “Prins Johan Willem Friso”. Op deze schepen heb ik niet gevaren en ik kan er dus ook niets over vertellen, behalve dat ik wel eens in Rotterdam afgelost heb.

Ook over de “Prins Maurits” kan ik niets vertellen en wel om dezelfde redenen.

“Echte” schepen

Als laatste wil ik het hier nog hebben over de “Prinses Irene”, met de “Prinses Margriet” en met de “Prins Willem van Oranje” de enige “echte” schepen, die de Oranjelijn heeft gehad, want ik vond eigenlijk de “Lakers” maar “Kop-en-Kontbootjes”. De “Prinses Margriet” was een vrijwel identiek zusterschip van de “Prinses Irene”. Ik was 3e WTK op de “Prinses Irene”.

“Prinses Irene”

Eerst maar weer eens wat over de hoofdmachine van dat schip. In dit “echte schip” stond een echte motor, n.l. een bij Verolme’s Machinefabriek in licentie gebouwde 10-cilinder M.A.N tweeslagkruishoofdmotor met drukvulling (M.A.N. betekent Maschinenfabrik Augsburg Nürnberg). De cilinderdiameter was 700 mm en de slag 1200 mm. Als je van een “Laker” kwam, was de eerste aanblik van machinekamer en hoofdmotor overweldigend. Bovenop de hoofdmotor stonden de drukvulgroepen voor de spoellucht, dat zijn door de uitlaatgassen aangedreven turbines met op dezelfde as gemonteerde roterende compressoren, die lucht aanzuigen uit de machinekamer en als spoellucht naar de cilinders persen. De hoofdmotor werkte ook hier met dwarsspoeling via spoel- en uitlaatpoorten en was tevens voorzien van roterende z.g. nalaadschuiven vlak na de uitlaatpoorten, die ervoor moesten zorgen, dat er meer spoellucht in de cilinder terecht kwam dan bij een uitvoering zonder deze schuiven. Deze schuiven werden vanaf de tandwielkast tussen de voorste en de achterste vijf cilinders via uitpikkoppelingen aangedreven. Ze zorgden nogal eens voor problemen, want als er b.v. een stuk afgebroken zuigerveer tussen schuif en uitlaatkanaal terecht kwam werd de betreffende schuif geblokkeerd en als gevolg daarvan werden de andere vier schuiven eveneens buiten werking gezet door de eerder genoemde uitpikkoppeling. Tien tegen één dat er dan altijd wel één van de schuiven geheel gesloten was. Het gevolg daarvan was, als je het niet in de gaten had, dat de betreffende cilinder dan geen of veel te weinig spoellucht kreeg, terwijl de brandstoftoevoer gewoon doorging. Zo’n cilinder zag er naderhand dan inwendig ook uit als een kolenmijn. Er was echter één stand van de betreffende vijf schuiven, waarin de schuiven van ieder van de vijf cilinders wel min of meer geopend waren. Om de schuiven in die stand vast te zetten, was er speciaal gereedschap aan boord, zodat je dan, zij het met verminderd vermogen, toch door kon varen. 

Aan het manoeuvreren met zo’n grote machine denk ik nog steeds met veel genoegen terug. Je had daarvoor een manoeuvreerwiel en een klein omzethendel tot je beschikking. Moest je b.v. vooruit aanzetten, terwijl de kar nog op achteruit stond, dan zette je eerst het omzethendel in de stand vooruit, waarna je het manoeuvreerwiel in de stand “omzetten” draaide, waarop een servomotor de nokkenas verschoof. Daarna werd het manoeuvreerwiel vrijgegeven en kon worden doorgedraaid naar de stand “aanzetten”. Zo gauw je dan de tik van de hoofdaanzetklep op de top van de motor hoorde, draaide je het wiel door naar de stand “brandstof”, waardoor de motor vooruit ging draaien

Op de manoeuvreerstand bevond zich ook nog een groot hendel, waarmee je, tijdens manoeuvreren, alle cilinderontlastkleppen gelijktijdig kon openen, om zodoende de motor eerder te laten stilstaan. Je kon dat ook doen onder de vaart en dan gaf dat een hels lawaai op de top van de motor, terwijl de vlammen tussen je benen doorschoten. Toen dat ook een keer vertoond was tijdens een machinekamerbezichtiging door passagiers, werd dat op straffe van een paar dagen gagestraf verboden. De arme mensen waren zich bijna een hartverlamming geschrokken.

Varen door het Welland Canal (Tussen Lake Ontario en Lake Erie)

Het varen door het Welland Canal met zijn naar ik meen acht sluizen was ook een bizondere ervaring. Langs het kanaal liep een weg en daar sommige sluizen nogal dicht bij elkaar lagen, gingen we wel eens in de ene sluis van boord en liepen dan naar de volgende sluis, om daar dan weer aan boord te gaan. Je ontmoette daar vaak Nederlandse immigranten, die wel eens om een praatje verlegen zaten en die dan van alles van je wilden weten over het oude Vaderland. Ook was het zeer goed mogelijk om vanaf het Welland Canal de Niagara Falls te bezoeken en ik heb dat dan ook, daartoe uitgenodigd door een Nederlandse immigrantenfamilie, gedaan. Zeer indrukwekkend. Ook vond je bij de sluizen wel eens van die lui, die al een jaar of zo in Canada/USA woonden en die zich zogenaamd niets meer herinnerden van hun Moedertaal en je in erbarmelijk engels te woord stonden. 

Werkzaamheden aan boord

Veel onderhoudswerk werd tijdens de vaart gedaan en in de havens werd vaak surveywerk gedaan, vooral als je een week of langer ergens lag. Dan werden er zuigers en voeringen getrokken en hoofdlagers, kruispenlagers en krukpenlagers aangeboden voor survey, noodaggregaten geopend voor survey enzovoort. Op de oversteek van Amerika naar Europa werden op de “Lakers” vaak de hulpmotoren overhaald, maar omdat er maar twee waren, werd dat wel op een enigszins vreemde manier gedaan, namelijk maar één cilinder tegelijk om de vertraging die zou kunnen ontstaan, als de andere hulpmotor uitviel, zo klein mogelijk te maken. En dan waren er natuurlijk altijd nog de Zaterdagse Werkzaamheden, die elke zaterdag werden gedaan. Deze hadden voornamelijk te maken met de veiligheid aan boord, zoals beproeven van waterdichte deuren, brandalarm, sprinklerinstallatie, noodaggregaat met bijbehorend noodschakelbord, noodlenspomp, noodbrandbluspomp, stoombrandblusafsluiters, sloepmotoren, afstandsbediening van diverse afsluiters in de machinekamer enzovoort.

Accommodatie aan boord

De accommodatie voor de officieren op de “Lakers” was niet zo groot. De hutten waren maar klein en de messrooms waren ook niet zo groot. Boven was er wel een salon, maar daar kwamen alleen maar de kapitein, de HWTK en de 1e stuurman + de eventueel aanwezige passagiers (ruimte voor maximaal 12 passagiers). Later, toen er eigenlijk geen passagiers meer meegingen konden ook de lagere officieren boven in de salon eten en recreëren, althans dat was de gewoonte op de “Prins Frederik Hendrik”.

Op de oudere “Lakers”, zoals de “Prins Frederik Hendrik” hadden de officiershutten  een normale kooi, die bij de 2e WTK nog kon worden verbreed door een uitschuifbaar gedeelte + een matras van halve breedte. Mijn vrouw kwam eens naar Hamburg, toen we daar onverwachts meer dan een week moesten blijven liggen en we hebben in zo’n schuifkooi uitstekend geslapen. Of de andere hutten ook zo’n schuifkooi hadden, kan ik me niet meer herinneren. Het is tenslotte ook alweer veertig jaar geleden. Op de nieuwere “Lakers” had je geen kooien, maar een soort slaapbank, die overdag als sofa dienstdeed, maar die neergeklapt een kooi werd. Je sliep er echter niet zo lekker in als in een reguliere kooi. Op de “Lakers” werd de enige verkoeling die je had, verzorgd door een hutfan.

Op de “Prinses Irene hadden we prachtige hutten met echte kooien (Niet uitschuifbaar) met een tafel + stoel en een sofa. Die hutten waren groot genoeg om er met een paar man een feestje te bouwen. Bovendien was dit schip voorzien van AC (airconditioning).

Diensten

De diensten die de Oranjelijn in de zomer normaal onderhield waren:

  1. De normale dienst Rotterdam – Great Lakes v.v.
  2. De z.g. UK-dienst: United Kingdom – Great Lakes v.v.

Het is mogelijk, dat er naast deze ook nog andere diensten werden onderhouden, maar na veertig jaar kan ik me dat niet meer allemaal voor de geest halen

Omdat in de winter de Great Lakes dichtvroren werden er allerlei andere reizen gemaakt, zoals:

1.      Rotterdam – Halifax en St. John v.v.

2.      Rotterdam – Mexico (met de “Prinses Irene” in charter voor de HAL) v.v.

3.      Rotterdam – Spanje (sinaasappelen) v.v.

4.      Rotterdam – Haifa (ook sinaasappelen) v.v.

En misschien nog wel andere, want ik denk dat ook deze opsomming verre van compleet is.

Afdeling Equipage

Ik herinner me dat op het kantoor aan de Veerhaven in Rotterdam een zekere meneer Schuijer de leiding over de afdeling equipage had. Van deze meneer Schuijer ging het verhaal dat wanneer een boot op vertrek lag en een matroos of olieman was niet komen opdagen, dat dan Schuijer op zijn rode motorfiets met zijspan bepaalde kroegen in Rotterdam afschuimde om een vervanger te vinden. Deze werd dan meestal half of geheel laveloos voor de Waterschout gesleept en gemonsterd en daarna door Schuijer in het zijspan van zijn motorfiets aan boord gebracht. Wanneer de arme man dan weer bij zijn positieven kwam, zat hij al hoog en breed op zee en was er geen weg terug meer. Voor de waarheid van dit verhaal sta ik niet in, het is mij ook maar verteld door oudere collega’s.

Machinekamerbezetting

Hieronder volgt een lijst van de machinekamerbezetting van een “Laker” en van de “Prinses Irene” in die tijd:

“Laker”                                                                   “Prinses Irene”

HWTK                                                                         HWTK

2e WTK                                                                       2e WTK

3e WTK                                                                  2   3e WTK’s

4e WTK                                                                  2   4e WTK’s

Electricien                                                             3   5e WTK’s

3 Olielieden                                                           2    Leerling-WTK’s

 1 Dagman                                                                      1e Electricien

In totaal 9 mensen                                               2e Electricien

                                                                                3    Olielieden

                                                                                1    Voorman

                                                                                3    Daglieden

                                                                                2     Bankwerkers

                                                                                In totaal 22 mensen

 

Het valt niet moeilijk in te zien, dat dergelijke bezettingen in deze tijd niet meer hoeven vanwege de moderniseringen en verregaande automatisering aan boord. Het zou ook niet meer kunnen door de astronomisch gestegen personeelskosten. En last but not least: Wie wil er vandaag de dag nog varen?

Collega’s

Tenslotte nog een opsomming van de mensen, waar ik mee gevaren heb (voor zover ik ze me na veertig jaar nog kan herinneren):

Gezagvoerders:                                        HWTK’s

Aaldijk                                                                        Poelman

Gerritsen                                                        Vink

Van Toor                                                        Firet

Schuijer (de broer van)                              Schenk

                                                                        Martens

                                                                        Van Driesten

                                                                        Bleeker

 

WTK’s:                                                          Stuurlieden:

Hans Mortier                                                 Frits Kunath

Bestebreurtje                                                Jan Schippers

Kees Dekker                                                 Chris Lefèvre de Montigny

Marcel van den Dool                                Lezer

Dirk van Klingeren                                           Fred Trost

Hans Wessels                                             Labruyère

Jaap Schop

Henk van Bolderik

Heijmans

Ron Verkerk 

Electriciens:                                                Radio-officieren:

Glijn (Arie) van Dijk                                              Tangkau

Dirk Schrier

  

Slotwoord

Ik hoop, dat ik met dit relaas, hoewel ik wat van de hak op de tak sprong en misschien wel wat te veel over puur technische zaken schreef, toch een beeld heb kunnen geven van een gedeelte van het wel en wee van de Oranjelijn in de jaren 1959 – 1962. Voor mij waren het goede jaren, waaraan ik met plezier terugdenk.

Ridderkerk, 17 januari 2001

J.Dekker