Aankomst Priok

Voor het eerst als stuurman of machinist, al is het dan maar als laagste in rang, te Priok van boord van de mailboot. Je voelt je, met je mooie pakkie, waar of niet? Je gaat je melden op het kantoor van Weltevreden. Had je toen niet, bij het betreden van dat grote gebouw, iets in je keel, dat je maar niet kon wegslikken? Je voelde je toen als een van der velen, opgenomen in de grote machine van de grote maatschappij. Maar toch was je ook toen al geen nummer sadja. Je bazen hielden je wel in de gaten, al merkte je daar zelf niets van in de beginne.

Terecht

De kleine stomer (type Koemai)

was los van de kade en stoomde even later de haven van Macassar uit, om de Zuid. De koers was gesteld en in tevreden stemming beende de jong, slanke kapitein op de kleine brug heen en weer. Opeens hield hij zijn pas in, streek geagiteerd met de handen langs zijn fris wit pak en keerde toen met een ruk z'n gezicht naar het achterschip, naar de stad, die verder en verder achterbleef. eindelijk zuchtte hij: "Nou, Soedah!" Het was alweer uit zijn gedachten, toen hij, een half uur later, aan bakboord een tegenligger met gele schoorsteen, bemerkte."De Boni-boot; nou die is vroeg vandaag, hoor" mompelde hij. Maar toen plotseling harder "En die gaat naar Macassar. Die kon wel eens.... ja, ik zal het proberen." Door de spreekbuis ging een bericht voor de hoofdmachinist. Een kwartier later ging de machinetelegraaf en liep de boot nog maar met geringe vaart. De koers werd veranderd, teneinde meer in de buurt van de grote broer te komen. Op de brug van de Boni-boot kwam een lichte spanning, die geleidelijk groeide. "Wat zou die onderzeeër willen? Kijk, daar gaat hij waarachtig nog dichter insturen!" Het antwoord op die vragen kwam. Door de megafoon een groet en vervolgens: "Ik heb mijn portemonnaie laten....." "Wat zeggen ze nou?" riep de Boni-kapitein, "wat?" "Portemonnaie laten",antwoordde de derde aan de telegraaf en ook van het passagiersdek klonken als een echo, dezelfde woorden uit de mond van een lange broodmagere passagier, die aan de reling stond. Voor de gedachten behoorlijk geordend waren, kwam weer de zware stem over het water en doordrong iedereen van het feit, dat de portemonnaie was blijven liggen op de toonbank van toko Waisamull in de Passarsstraat en of de gezagvoerder..... Anderhalfuur nadien was de portemonnaie in veilige handen.

 

De kanaries

Dan onze oude 'stoombarkas', thans vervangen door de motorboot. Wat gaf zo'n stoombarkas niet een hoop zorg. In de eerste plaats voor blokken en takels, want ze waren bijna tweemaal zo zwaar als een moderne motorboot en ongelukken, vooral bij het hijsen met wat zware zeegang, kwamen niet zelden voor. Dan het stoom opstoken; varende in de Molukken, wanneer met daglicht een plaats moest worden aangelopen, was de stoker van de barkas al om één of twee uur 's nachts bezig met het opstoken van de ketel en o, wee, als je als stuurman van de wacht vergat de machinekamer tijdig te waarschuwen wanneer er stoom op de barkas moest zijn, dan was Leiden in last. En hadden we dikwijls bewondering voor de handigheid en zeemansschap van de djermoedi-barkas wanneer hij bij slecht weer een hoge zeegang met die vrij slecht bestuurbare en zware barkas manoevreerde. Bovendien hadden deze stoombarkassen veel groter diepgang dan de tegenwoordige motorboten en zijn er als gevolg daarvan in de branding verscheidene gebleven. Ik denk aan die ellendige rede van het oude Bwool en de rede van Menado. Ja, we hadden prachtkerels onder die 'kangs', die met hun 'kanarievogel' als telegraaf op de achterdoft de barkas bestuurden en moeilijke manoeuvres uitvoerden. Toch sprekende over de 'kanarievogel' van ons dekvolk, wat hadden we daarbij niet een hoop virtuozen. De prachtigste variaties haalden ze uit zo'n fluitje, maar op elk schip was toch de 'melodie' voor 'overal' en die voor 'vast werken' precies hetzelfde, al wist de ene serang het wat zuiverder te fluiten dan de andere. deze fluitjes gaven aan een Paketvaartschip een bepaald karakter, want wanneer je als Paketvaartman met verlof bent geweest en men komt na deze afwezigheid weer in de oost, hoort de ' kanaries' en men is meteen weer "thuis'.

Pension te Weltevreden (begin 20ste eeuw)


Wat hadden wij het er toch goed, in het pension van moeder R. te weltevreden. Een groot specifiek Indisch huis, ruime voorgalerij, veel kamers, flink beschaduwd erf en een mooie lange laan langs een bruine kali. Wat een zorg had ze voor ons K.P.M.-ers. Heel wat van ons sliepen toentertijd in de gebatikte slaapbroeken, die zij voor ons liet maken. Je voelde je daar echt thuis en het was er niet duur. Velen van ons hebben daar wat keren op erg warme avonden aan de straat op het muurtje gezeten, kijkend (?) naar de nontonnende Bataviase schonen, waarvan er dan ook op sommige dagen verwonderlijk veel langs flaneerden of reden. Heel wat cursisten hebben daar voor hun examens geleerd en bij moeder R. een best kosthuis gehad in die maanden.

'n Gezagvoerder (1905)


Tegen de pensioenleeftijd, sukkelend met een lamme kwaal, lastig ter been komt met moeite en daarom sporadisch, de steile smalle trap naar de kippenloopbrug op. Kankert doorlopend op de roergangers, die zijns inziens de stuurmachine, vlak boven zijn hut geplaatst, teveel laten draaien. Verzuimt, als het maar enigzins kan, de passagierstafel op het achterdek met zijn aanwezigheid te verrijken. En toch een brave kerel, een echte zeeman van de oude stempel, die het niet gemakkelijk had in zijn leven. genoot maar een paar jaren van zijn pensioentje.

 

Kind pretty memories van een K.P.M.-stertje


Ik las zojuist de oproep in de maart Uitlaat. Bij "Kanker Pas Morgen" grinnikte ik. Het gebrek aan medewerking maakte me een beetje boos, hebben al die honderden zeelieden dan heus niets om te vertellen? Zien ze nog steeds alleen maar zee en lucht en zijn alle havenplaatsen hetzelfde? De laatste regel sprong recht in mijn hart, Kind Pretty Memories..... Ik zonk achterover in mijn stoel en sloot de ogen en daar gleden ze voorbij: de witte "Plancius" met haar hoge schoorsteen, de "Tidore", de "Van Heutz". Eens heel lang geleden, was ik een klein KPM-stertje.... Ik weet niet hoe het nu is, maar in Tempo Doeloe was het leven van een KPM-kind boordevol met schepen. Als je je vader een zoen gaf rook je ze op zijn wang. Vader thuis was altijd feest. Hij vergat soms dat hij niet op zee was en gooide een pisangschil door het raam naar buiten. Als vader weg was droomde je van je volgende vakantie wanneer hij je weer mee zou nemen, of je hoopte dat hij maar weer gauw overgeplaatst mocht worden, dan kon je hem lekker met moeder en alle barang achterna reizen! Varen was je lust en je leven en de zee trok als een reusachtige magneet. Blijf trekken, je hele leven lang..... Van mijn eerste KPM reisje herinner ik me niets, ik was toen goed een jaar. Maar toen ik drie was hielp ik de "Tasman" uitbrengen. In de Golf van Biscaje spookte het zo verschrikkelijk dat mijn moeder bang was dat we uit bed zouden slingeren, en dus sliepen we op de grond. Ik vond dat maar niets. "Mam,ik wandel veel liever in het Haagse Bos". In Pelangbam dirigeerde ik enkele jaren de hekwielers. We maakte een snoepreisje naar Benkoelen en daar aangekomen konden we haast niet van boord. Op de woelige rede dansten de prauwen als wildemannen om het schip. Na een vakantie in Batavia stonden mijn moeder en ik mismoedig op de gloeiende kade van Priok en tuurden naar een rookpluimpje aan de horizon. "We hebben hem gemist! Hoe moet dat nu? De volgende boot naar Palembang gaat pas volgende week!" Na een wervelwind verlofin Holland bracht ik 1926 mijn tweede schip uit: de "Van Heutz". Man, wat een schip was dat! In de Golf van Biscaje, wederom een heksenketel, probeerden mijn vader en ik in een praktisch uitgestorven eetzaal vergeefs soep te eten. Het golfde over de tafel tussen vrolijk huppelende appels en peertjes. Maar de boerenkool stond als de Rots van Gibraltar op mijn bord. En in mijn maag. Toen we door de storm heen waren werd het leven aan boord interessant. Een jongen kreeg het met de hofmeester aan de stok omdat hij met zijn tol putjes in het mooie nieuwe dek prikte. En een meisje nodigde me uit om in haar hut tandpasta te komen eten. Het schip had wit Hollands zeezand in ballast. In de Indische Oceaan liet, o vreugde, de kapitein een van de luiken open maken. De rest van de reis groef ik. Tot zover is een en ander een beetje wazig, maar beelden uit de zes volgende Singapore jaren zijn vlijmscherp. Jaarlijkse tochten naar Batavia met de "Plans", vrijdagmiddag weg en zondag ontbijt voor Priok. Haast heerlijker nog waren de reisjes met mijn vaders "eigen" bot naar Pakan Baroe. De eerste keer was ik acht en verloor mijn hart aan de vierde stuur. De liefde was wederzijds. Piet schreef in mijn poëzie album: "Ik lag in uw tuintje en sliep". Wreed gescheiden, schreven elkaar briefjes en papa was postlion d'amour. Gebeurt er dan echt nooit iets op zo'n schip? En what about die aap van de hoofdwerktuigkundige dan, die een topie opat? De eerste stuurman stond erbij te kijken met een grijns, het was toch de hoed van de meester maar, later ontdekte hij dat het de zijne was. Die aap had een fantastisch aanpassingsvermogen, hij was dol op een druppel bols. Ik had het altijd druk aan boord. Allereers moest ik het eten regelen. "Pap, morgen willen ze nasi goreng voor het ontbijt. en zullen we dan 's avonds maar weer croquetjes eten? Die croquetjes waren buitengewoon lekker. De Chinese kok maakte ze dan ook op een hele speciale manier. "Mm, bijzonder goed, deze croquetten" zei een passagier eens. "Ja hé?" riep ik verheugd. "Die drait de kok onder....." "Eet!!" zei mijn vader met een rood hoofd. De officieren hielden me bezig met berichten overbrengen. "Ga eens aan G. vragen waarom hij geen flanelletje draagt". "Gaat 'm geen klap aan. Vraag Jan maar waarom hij een snor draagt op z'n meisjesgezicht". De aanloophavens waren beslist niet allemaal hetzelfde. In Bengkalis waren echt oud-Hollandse straatsteentjes en een kerkhof met hoge bomen en graven uit de 18e eeuw. Dat kerkhof roerde me tot tranen en ik moest en zou er ieder reis naartoe. In Siak kwam altijd de Sultan aan boord. Hij zei nooit wat, zat stil op een stoel en dronk een glaasje limonade. Ik begluurde hem met diep ontzag. Hij had een draaiorgel en een glazen ameublement. Van de koningingin gekregen..... Pakan Baroe vormde het hoogtepunt van elke reis. Daar stond de hele blanke bevolking op de steiger ons op te wachten, tien man sterk. We gingen de "stad" in, reden door het oerwoud naar een rubber onderneming, soms langs de stoffige weg naar Bankinan. Aan boord was het dan altijd roezemoezig. Er werd geladen, gegeten en gebridged. Het schip omzwaaien was een précaire geschiedenis. Dat kan allen bij hoogwater. Vanaf de brug keek ik gespannen toe. Wat als we met de achtersteven in de takken kwamen vast te zitten? O, die zalige uren op de brug! De rinkelende telegraaf, "Volle kracht vooruit". Ik had er graag ook ens aan willen trekken.... Het oerwoud gleed voorbij als een dichte donkere wal en s'avonds blonken de sterren an de hemel. Orion, leerde ik, het Zuiderkruis. gebogen schimmen op een zwiepend steigertje, sago laden in de nacht. Een platgedrukte kakkerlak in mij hemd, "Wat zeg je? Heb je Coba doodgemaakt?" Herinneringen, herrineringen... Ik word een beetje droef van binnen. Ik was al zeven jaar niet op een schip. Is dat even verschrikkelijk.

(Dolly de V.)

(De Tidore)

De lichter

Het moet op de Baritorivier zijn gebeurd.  Daar doen zich nogal grote verschillen in waterstand voor. Een schip had van een lichter een partij lading over te nemen, die ingelopen moest worden, maar de lichter lag een stuk lager dan het schip. De buitendienst-employé meende de oplossing gevonden te hebben gevonden en vroeg aan de stuurman of het niet beter was om nog even te wachten tot hoog water. Dan zou de lichter wel op gelijk niveau met het tussendek van het schip komen.....

Kopi G.G.

De koffie, die dagelijks op het hoofdkantoor werd gereserveerd, kon niet altijd even goed zijn. Meestal was zij zeer goed, dat moet er eerlijk bij worden gezegd. Op zekere dag was de koffie minder dan goed. U weet hoe dat gaat. En één van de employés, die die morgen misschien toevallig met zijn verkeerde kaki van de baleh-baleh was gestapt, wond zich daarover nogal over op. De oppas wachtte met een stoïcyns gezicht tot de koffiestorm was gaan liggen en vroeg toen: "Wat wil 'neer?" 'Kopi direksi', stoof de employé - wéér - onnodig - op. Rustig ging de oppas naar de koffiekamer terug en kwam na enkele minuten kombali met een andere kop koffie, die hij voor de employé neerzette met de lachonieke woorden: "Ini kopi G.G., tuan'.

Het harde scheepsbrood.


Ergens langs de kleine eilanden, op één der vele Laboeans, zetelde een gezellige 'bolle' agent. Het was daar zeer hard werken geblazen, het schip lag nog al ver uit de wal en de zeewind 's middags deed het zijne er aan toe, alleen gaf het een beetje verfrissing in de zo ontzettende warme middaguren. De motorboot had het druk met slepen der diverse grote prauwen en de agent was immer druk in de weer, en werd dan nog van boord geplaagd met het eeuwige 'fire Up'. De gloeiende hitte aan het strand deed zich dan extra voelen, een koud glas bier was soms maar een druppel op de gloeiende hete maagplaat en verloren vochtigheid op de vloeipapieren tong. Zodat de laatste dronk nog wel eens een begin vormde. Vooral als hij dan vertelde bij zo'n dorstlessend overwippertje, dat er nog 30 last bij gekomen was.
Zo'n werkdag viel zwaar en het werd wel eens heel laat, voordat de ijverige man naar huis kon, dat nog niet eens dicht bij de laboean lag. Als troost voor vrouwlief, die dan zolang alleen had moeten blijven, werd dan weleens een extra vers gebakken broodje meegegeven, dat was nog eens iets anders dan dat kauwgum hokuspokes-brood van de Chinese bakker ter plaatse, dat naar alles smaakte, maar niet naar brood. Daar zat zoveel biergist in, zei de agent, dat als je daar de hele dag aan het strand op moest leven, je 's avonds hem er soms van om had. En op zo'n bijzondere versnapering van het schip, nu daar rekende hij al zo'n beetje op. De ene reis zinspeelde hij er al op, het gaarne de volgende reis weer te mogen hebben. En als dan zo'n drukke dag toch nog meegevallen was, dan werden hem soms twee beloofd. Daar was deze reis dan eens om gedacht. 's Avonds dan na afloop en bij het afrekenen en het aan boord brengen der paperassen en de allerlaatste op de valreep, werd hem dan in een pakket toegestopt met twee broden er in. Hartelijk dank, ook namens zijn vrouw, en tot ziens, zeilde hij walwaarts, nog even door de motorboot opgesleept als toegift en lift tot het binnenbaken. De volgende reis, 's morgens bij het aanbreken van de dag ter rede, kwam hij al roeiend naar het schip. Groette beleefd, en zei " Mijn vrouw laat u hartelijk danken voor dat enen brood, en het andere....." (hij was Amsterdammer van geboorte)"dat andere zal je op je graf hebben", fluisterde hij. "Zij heeft me met de steen, die er in gebakken was, naar het hoofd gegooid, en dacht, dat ik ook nog in het complot zat. Maar gelachen heb ik toch, een mop was het. Toen ik haar alsmaar zag zagen, dacht ik al, die hebben me tuk gehad".

De Kaloekoe