Februari 1953

Het relaas van de ramp zoals die door een 18 + jarige leerling van de zeevaartschool "De Ruyter" te Vlissingen ervaren is.
Om te beginnen nog het volgende. Ik ben geboren en getogen op het eiland Goeree en Overflakkee. Dus de zee en de zeestromen tussen de eilanden waren mij bekend en ik had in mijn leven dan ook meerdere stormen en hoog water meegemaakt.
Ik was n.l altijd als opgroeiende jongen te vinden bij het water en bij het laden van de coasters die met uien en graan naar Engeland gingen enz. De roep van de zee was enorm. Ik ben dan ook op de zeevaartschool terecht gekomen in Vlissingen, eerlijk gezegd had ik liever aan dek gewerkt, maar scheepswerktuigkundige leek mij een goede tweede. Alleen zo'n opleiding werd bekostigd door een rederij en daar er geen geld was, was de keuze gauw gemaakt.
Zodoende kwam ik in 1951 in Vlissingen en lag daar met twee andere leerlingen n.l. Peet Rietveld en Ties Bronsvoort bij twee oudere dames in de kost.
De regels van school waren streng en dat komt later ook weer wel ter sprake.
Op de zaterdagavond 31 Januari was ik zoals gewoonlijk na een paar rondjes door de binnenstad, in het Katholiek zeemanshuis terecht gekomen. Dat tehuis was daar omdat Vlissingen ook een Marineplaats was. Veel Jantjes waren er niet en zodoende werden wij BLIKKEN zoals wij daar genoemd werden, ook toegelaten.
Het was daar echt niet verkeerd toeven.
Om elf uur ongeveer ben ik naar buiten gegaan en het was noodweer. Vooral in de buien. Het tehuis was op het Bellamypark, dat is onderaan de afrit bij het standbeeld van Michieltje.
Ik wilde dan ook via de oprit en de boulevard tot aan de strandtrap naar mijn kosthuis. Het was hardstikke hoog water en de golven sloegen over de boulevard, maar ik kwam vooruit. Ik zag toen het gevaar nog niet.
Net voorbij de loodsen societeit stond een kiepauto van de gemeente zakken met zand te storten in een bres die daar reeds een beginnetje gemaakt had.
Je kon niet met elkaar praten want de wind sneed gewoon je adem af, maar volgens die mensen kon ik maar beter verder op gaan want het was daar niet te vertrouwen.
Ik ben verder gelopen langs de bomvrije toren en de oprit waar ik van begrepen heb dat Jan Dikker daar in de kost lag, naar het Strandhotel.
Daar kon ik beschutting vinden en zo de zaak gadeslaan.
Nu het was in één woord 'ANGSTAANJAGEND'
Je staat daar in het donker naast de zee, die met donderende slagen tegen de Boulevard aanbeukt en dat weer gevolgd wordt door een of meerdere brekers die over de Boulevard heen slaan.
Er brandden toen maar een paar straatlantarens, de zgn nachtbranders.
Ik ben naar mijn kosthuis gegaan. Daar zaten de kostjuffrouws nog op en ik heb ze verteld van wat ik had gezien. Ik ben daarna weer naar de Boulevard gelopen, het was nog erger geworden.
De wind was nog even sterk, maar het water kwam nog hoger en dus nog meer water over.
Het zal zo rond een uur of een, half twee geweest zijn dat ik even uit mijn beschutting vandaan liep om even voor het strandhotel de Boulevard langs te kijken.
Net dat ik uit de luwte kom hoor ik een enorm lawaai voor me en zie ik een straatlantaarn met het trottoir en de helft van de rijbaan verdwijnen in de kolkende zee.
Ik voelde mezelf heel klein worden bij zoveel natuurgeweld. Ik denk dat we daar met een man of acht stonden en voor de rest zag je geen sterveling een hoop mensen waren gaan slapen en door het lawaai van de storm vernamen ze niets.Voor ons in de Wielingen en op de rede ging het ook mis, want daar werden vuurpijlen afgeschoten en herhaaldelijk met de Aldislamoen naar het loodswezen geseind, want er waren diverse schepen [zoals ik later hoorde] die voor twee ankers liggende met de machines bij tegen de wind en de zee en de stroom niet op hun plaats bleven en tegen elkaar aanknalden. Als dat een andere keer gebeurd was had dat Hot nieuws geweest voor de pers maar toen het grote nieuws van de ramp er was, werd de zeeman vergeten. En die hebben daar aan lager wal ook menig benauwd uurtje gekend.
Op een gegeven ogenblik kwam er zoveel water achter de Cosy Corner over de boulevard dat de landzijde van de boulevard werd weggespoeld. Wij als toeschouwer zijn toen maar uitgeweken naar de voet van de Nollendam.
Ik had al gauw begrepen dat ik getuige was geweest van een natuurexplosie van ongekende omvang.
Het is heel raar, maar er is bij mij die nacht geen enkele keer de gedachte naar boven gekomen over de zeedijken op de andere eilanden, of zelfs niet over de binnenstad die zoveel lager lag en die ik nog maar net op tijd uit was.
Tegen de ochtend ben ik weer naar mijn kosthuis gegaan. Even het zout van mijn gezicht gewassen en wat gegeten en toen weer naar dat zelfde stukje boulevard. Waarom zal ik wel nooit doorgronden maar ik was daar nu eenmaal op gefixeerd en het zou de eerste 1,5 dag en nacht mijn werkplek worden.


Tegen de tijd dat het een beetje licht begon te worden ben ik naar de Boulevard terug gegaan. De ravage was enorm maar het water was een eind gezakt. Er kwamen steeds meer mensen en de een of de ander heeft het voortouw genomen. Op een gegeven ogenblik werden stapels met zakken en schoppen aan de landzijde van de boulevard aangeleverd en werd er door vrijwilligers begonnen met het vullen van zandzakken op het strand en die werden dan op aanwijzing van in mijn ogen deskundigen in de geslagen bressen neer gegooid. Dat legertje mensen die de handen uit de mouwen staken werd steeds groter en de zakken werden even later al door schoolkinderen en dames gevuld, zodat elke kerel met een zak zand liep te zeulen.
Dat was geen licht werk want het strand was nog maar net droog gevallen en de dames hadden geen flauw benul ervan hoe zwaar zo'n zak wel was en hoe zo'n jute zak in je nek kon schuren. Daarbij kwam nog dat je de bres vanaf het strand trapsgewijs ging opvullen
Hoe verder je kwam des te hoger moest je klimmen. Zo ging het uren door maar het water kwam weer op en op een gegeven ogenblik moesten we daar mee stoppen.
Weer werd een groep mensen gevormd die met een vrachtwagen achter de centrale van de PZEM zandzakken gingen vullen.
Nu wij waren al bek af en tijdens de rit achter op de vrachtwagen kon je even uitrusten, maar we laadden en losten de wagen zelf. Tot diep in het donker Zondag doorgewerkt en we kregen de grote bres al aardig gevuld.
Ik moet zeggen dat er steeds meer mensen op de boulevard kwamen. Harde werkers van diverse pluimage oud,  jong het liep allemaal door elkaar.
En dan had je die beroerde lui die als ramptoerist kwamen kijken en je voor de voeten liepen. Van dit soort waren er jammerlijk ook genoeg. Dat zijn dan de mensen die vinden dat zoiets niet bij de particulieren hoort maar bij de staat (Wie dat dan ook moge zijn)
Ik weet wel dat ik in de nacht van Zondag op Maandag niet best in slaap kon komen, want er waren meldingen op de radio van zware overstromingen op Goeree en Overflakkee en er werd gesproken over talloze slachtoffers.
Dat nieuws had ik van mijn kostjuffrouw te horen gekregen.
Gelukkig werd het Maandag en ik ging weer naar de boulevard. Met mij weer diverse anderen en gingen weer verder waar we gebleven waren. Op een gegeven ogenblik stond onze schoolconcierge mij te wenken dat ik bij hem moest komen en ik kreeg te horen dat wij in schoolverband zouden gaan helpen.
Nu daar had ik geen enkel bezwaar tegen. We moesten ons bij de school om 1 uur melden.
Onze klas werd aangestuurd door ene leraar B. Op de vraag van wat wij moesten doen vond hij dat we maar moesten beginnen met de weggeslagen trottoirtegels opnieuw te leggen. Groot was mijn verontwaardiging toen bleek dat naast ons meisjes van de meisjes HBS uit, naar ik meen Middelburg bezig waren om vrachtwagens met gevulde zandzakken te lossen.
Dus ik stap naar de leraar toe en ik vertelde hem hoe ik er over dacht. Nu ik moest mijn grote mond houden en hij zou wel uit maken wat noodzakelijk was.
Dit plus de onzekerheid over mijn familie deed mij besluiten om te drossen.


Ik ben even naar mijn kosthuis gegaan om het te zeggen en toen naar de keersluis.
Dat was altijd het punt van vertrek als je ging liften. Daar ontmoet ik een leerling van de MTS, die z'n ouwelui woonden op een binnenvaart scheepswerf aan pier 7 in de Waalhaven in Rotterdam. Hij verwachtte dat thuis ook alles onder zou staan en wilde dus ook naar huis. Nu hadden wij al vrij spoedig een lift en kwamen niet verder dan Goes in eerste instantie. Toen kwam Leen met het lumineuze idee om naar Wemeldinge te gaan. Hij had veel bekenden jn de binnenvaart en toendertijd moest al het binnenvaartverkeer nog daar langs. We kregen een lift van een Rode Kruis auto en waren vlug bij de sluizen. De eerste boot die klaar lag om te vertrekken was de Telegraaf XIV op weg van Antwerpen naar Rotterdam.
Leen deed het woord en we konden zo mee.
In de Oosterschelde kwamen we al gauw dode drijvende dieren tegen. Dat gaf al te denken en de radioberichten werden steedsindringender. Aan de ene kant werd er om hulp en ondersteuning gevraagd en aan de andere kant werd dat in groot formaat aangeboden. Ik hoorde toen ook dat je niet met de veerboot Hellevoetsluis-Middelharnis naar het eiland toe mocht. Dat was voor mij een teleurstelling. Maar Leen loste dat op door mij uit te nodigen naar zijn ouders mee te gaan en dan de andere dag eens verder te kijken. Nu wij kwamen rond elf uur aan bij z'n huis.
Ik werd eerst door zijn moeder verwend met een lekkere maaltijd en ik mocht ook in het bad. Daar was ik bijna in verdronken want door de warmte en de vermoeidheid sukkelde ik lekker onderuit en in slaap. Maar wat is nu voorzienigheid of hoe je dat wil noemen.
De voorman van de werf z'n ouders woonden ook in Middelharnis en die had Leen z'n vader 's middags om weten te praten om samen met een Zeeuwse schipper naar Middelharnis te varen in de motorvlet van de werf. Ze zouden Woensdagmorgen vijf uur uit de Waalhaven vertrekken en ik kon mee.
Uitgeleide gedaan ddoor de familie Koster vertrokken wij in het hardstikke donker met de vlet de Nieuwe Maas op tot vlak bij de Botlek en dan de Oude Maas en Spui. Dat was uren varen want het ging echt niet hard. Wij zaten onbeschut in die boot. We hadden een stuk zeildoek over ons heen getrokken om niet al te nat te worden van het overkomende buiswater. Toen wij bij de botlek de Oude Maas opdraaiden kregen we wat meer luwte, maar toen kon je ons al uitwringen. Net voorbij Goudswaard zagen we een visserman omhoog zitten op een ondiepte. Die hadden ons ook gezien en wij werden aangeroepen. Of wij hun er af konden trekken. Nu vastgemaakt en na een tijd scheuren kregen wij de visser vrij. Er waren al diverse gegevens uitgewisseld en wij kregen te horen dat het schip de SCH 174 helemaal geladen was met spullen van het Rode Kruis afd. Den Haag en op weg waren naar Middelharnis. Er waren zelfs twee grote rubberboten en ook nog twee artsen aan boord. De schipper van de 174 vroeg aan onze schipper of wij hem voor wilde gaan want hij had geen flauw benul waar hij zat. Zo gevraagd zo gedaan. Maar toen wij het Spui uit kwamen en het Haringvliet opgingen kregen we zulke klappen dat wij moesten minderen. Dat gaf weer problemen op de vissersboot die ons trouw volgde maar elke keer ons dreigde te overvaren. Zegt onze schipper tegen mij: Jij kent hier het water wel een beetje en weet waar ongeveer de tonnen behoren te liggen. Ik antwoorde bevestigend en het leek hem een goed idee dat ik op de Sch 174 zou stappen. Dan kon die vooruit en de vlet zou op eigen tempo volgen. Nu ik ben gelukkig zonder kleerscheuren overgestapt want ik was zo stijf als een plank van de nattigheid en kou. Het was erg wild op het Haringvliet. De wind stond recht tegen de Ebstroom in dus dat zwiepte de golven extra op.
Maar druk dat het was. Het leek wel de Kalverstraat op Zaterdagmiddag. Aan alle kanten zag  je schepen van groot en klein formaat waarvan de meesten richting Middelharnis gingen.
Nu moesten we de havenmond nog in. Daar liep de eb nog hard door dus hoog ophouden en eigenlijk de ingang voorbij varen. Dan SB uit en volaan naar de monding met de stroom dan zowat haaks op je. Ik had dat wel een paar keer gedaan met een zeilsloep en altijd perfect door de veerbootbemanningen. Maar dat wil nog niet zeggen dat je dat al onder de knie hebt. Wij vlogen eigenlijk langs het uiteinde van de keiendam en moesten het opnieuw proberen. De tweede keer lukte het wel en wij de Rijkshaven in. Daar lagen de schepen rijen dik langs de wal. Aan de pontons waar normaal een veerboot aan afmeerde was de ponton met opbouw afgemeerd van de Rotterdamse Spidoboten. Dat ding lag normaal in Rotterdam bij het Willemsplein en is bij menig oud zeeman bekend. Vooral als je naar een schip op stroom liggend moest en natuurlijk de havenrondvaarten. Nu ik was in Middelharnis/haven aangekomen. Dat lag nog twee kilometer af van Middelharnis, dus ik zat al aardig in de goede richting. De schipper vroeg of ik met hem mee wilde gaan, want hij moest zich melden bij de Marine die zich in het gebouw van de havenmeester had genesteld. Na herhaald aandringen ben ik met hem mee gegaan en na alles doorgesproken te hebben, waren wij daar niet nodig en moesten door naar de Platen van Oude Tonge. Daar zou HM van der Steng liggen en daar moesten we ons melden, zij gingen er vanuit dat ik gewoon met de Sch 174 en de vlet mee zou gaan. Ik stemde daar in toe, maar wel dat ik eerst naar mijn familie op zoek zou gaan.
Wij zouden toch niet meer die dag kunnen vertrekken, want onze bestemming was de zuid oost kant van het eiland en aangezien er boeien weggeslagen waren moest je een hoop op de wal orienteren, dus daglicht was een vereiste. 

Samen met mijn reisgezel mochten wij meerijden met een vrachtwagen. Die was luguber genoeg geladen met lege doodskisten. Daar kon ik bovenop zitten en het eerste eindje ging best, maar toen moesten we over de kruin van de dijk die langs het havenkanaal liep. Nu ik viel bijna van de wagen af en ik kon nog net bij de stalen ring komen die op het cabinedak was gelast. Het was een voormalige legertruck en volgens zeggen werd in de oorlog op die ring een mitrailleur gemonteerd.
Kompleet verkrampt en stijf kon ik in Middelharnis uitstappen, precies voor een grote modezaak wat omgeturnd was tot noodhospitaal. Aangezien mijn moeder leidster was bij de Rode Kruisclonne en ook bij de EHBO leek mij dit de beste plaats om info in te winnen. Binnen waren diverse dames, waaronder een die bijna wekelijks bij ons thuis over de vloer kwam. Dus ik loop naar haar toe en vraag haar: Nel weet jij waar mijn moeder is. Zij keek me aan en zei toen: Dan moet je me eerst eens vertellen wie je bent. Ik moet daar wel als een zombie rond gelopen hebben. Afijn toen dat opgelost was wist zij ook niets behalve dat moeder ook op Zaterdagvond bij het eerste alarm opgekomen was. Toen had zij haar voor het laatst gezien. Ik denk dat doordat mijn lichaam zo'n opdonder had gehad en door het nieuws en de warmte ging ik van de kaart. Daar ben ik een heel stuk kwijt, maar toen ik weer bij mijn positieven kwam, lag ik op een veldbed en mijn vader zat naast me. Die wist ook niet waar moeder was, maar wel dat zij meehielp met het evacueren van oude en hulpbehoevende mensen. Mijn beide Oma's en mijn schoonzus met drie kinderen waren al van het eiland af. Mijn vader was werkzaam bij de PTT als vakman TD en juist die Zaterdag had hij Storingsdienst. Nu hij kon er op wachten dat ze met die harde storm uit moesten rukken. Toen zij van een uitruk in de buurt van Stellendam met hun gesloten vrachtwagen de polder ingingen werden ze verrast door het water. Snel de auto verlaten en een veilig heenkomen zoeken op een dijk was hun redding. Hij met zijn collega's zijn toen veilig lopend over dijken halfdood in Middelharnis aangekomen. Daar zijn ze direct begonnen om een noodtelefooncentrale in elkaar te zetten en met een straalverbinding of iets dergelijks hebben ze in de loop van de Zondag contactgekregen met de vaste wal. De noodverbinding was bij de burgemeester in het gemeentehuis. De eerste doden waren Zaterdagnacht al geborgen en in de loop van Zondag werd het steeds erger.


Afijn, toen mijn vader dat allemaal zat te vertellen hoorde ik een gesprek tussen de dominee, die daar rond liep als coordinator van de evacuatie enz en de dame die de leiding had van het noodhospitaal. Die beklaagde zich dat ze veel te weinig dekens had en ze nog veel mensen uit Nieuwe Tonge verwachtte. Ik natuurlijk met mijn lange snuit er tussen en zeg hoe kan dat nu. Ik ben met een boot vol dekens van het Rode Kruis aangekomen Nu dat was niet tegen dovemansoren gezegd, ik kon mijn lekker gedroogde kleren weer aantrekken en moest mee naar de burgemeester. Daar kreeg ik een klein blocnootvelletje met het stempel van de gemeente er op en de tekst dat Ondergetekende toestemming had gegeven dat ik diensten gedurende de nacht mocht uitvoeren. Dit moest wel want ondanks alle voorbereidingen waren er toch mensen die in de bescherming van de duisternis er op uit waren om aan het plunderen te gaan. Ik werd toen door de dominee in zijn luxe auto weer over die rottige dijk naar de haven gereden. In een sneeuwjacht kwamen we ook nog honderden militairen die gepakt en gezakt in tegenovergestelde richting liepen. Bij navraag bleek dat zowel de bemanning van de vissersboot en de vlet op de Spido ponton zaten. Ik heb ze daar uitgelegd wat het probleem was en wij zouden in het donker het 2 km lange kanaal in varen en dan zouden we zo tot aan het noodhospitaal kunnen komen. De haven sluizen stonden open, maar ik wist niet dat de verrijdbare loopbrug over de sluis niet meer te bewegen was. Geheel kapot geramd door de golven en toen was Leiden in last. Wij konden niet verder, want de vissersboot had een vaste mast. Toen de vlet maar helemaal vierkant afgeladen met dekens. Er was net nog plaats achter de heel hoge stapel voor de roerganger om te zitten en de motor te bedienen. Dat hij niets kon zien was niet zo erg want het was een inktzwarte duisternis om ons heen. Wij de rest van de ploeg zaten boven op de last. Ik wist dat er rechts van ons een jaagpad was en daar lagen schelpen en grint op. Als je ogen aan de duisternis gewend waren kon je die streep vaag zien, dus gaven wij van boven af de vaarinstucties. Wij zijn goed aangekomen en hebben de vracht gelost. We moesten met z'n allen ons melden op het gemeentehuis. Daar kregen we een paar neuten en een warme prak ik meen van rode kool. Nu wij wilden als het kon nog wel een paar uur slapen en ons werd een plaats aangewezen in een heel groot patriciershuis waar eerder een reder had gewoond. Grote zware toegansdeur. Een heel brede gang van marmer enz. Ik kende dat huis wel een beetje, want ik was er als kind wel eens aan de deur geweest. Na aankloppen werd de deur geopend en liepen door de gang links de eerste kamer in. Daar moesten we maar zien dat we op de grond een slaapplaats kregen. Nu was die vloer nog zeiknat, dus ondanks dat wij uit voorzorg ook zelf een deken hadden meegenomen kon ik niet warm worden.
Toen heb ik iets uitgehaald wat ik later nog als de grootste mop beschouwd heb, ondanks alle ellende er om heen.
Door de kou moest ik erg plassen en ik verwachtte in de gang een wc. Nu dan loop je daar voetje voor voetje te schuifelen met een tjokvolle blaas geen wc te vinden. Ik op de tast naar de voordeur, ik dacht dan raak ik het buiten wel kwijt. Wat denk je deur op slot en ik kon geen sleutel vinden. Ik voelde wel de gleuf van de brievenbus.
Ten einde raad heb ik Flip door de gleuf naar buiten kunnen richten en zo heerlijk de blaas geledigd. Maar om zoiets ten volle te begrijpen moet je je eigen in die tijd verplaatsen. Als gewone jongen had je een heilig ontzag voor ieder die zoals de volksmond zegt, meer dan rechtdoor was. Het is dan ook nooit in mijn hersenen opgekomen om in die smerige gang die 's morgens nog onder water had gestaan en enkele cm modder in stond mijn plasje kwijt te raken. Of dit nog zo bij de jeugd aanwezig is betwijfel ik. Maar zo gauw de dag weer aanbrak gingen we weer terug naar de vlet. Wij hadden pech dat we de blaaslamp vergeten waren en ik naar een fietsenmaker op de dijk die ook al aanwezig was. Die had zo'n grote soldeerlamp en toen de kop van de motor er mee rood gloeiend gestookt. Toen wou die wel draaien en zijn we het kanaal weer terug gevaren naar de SCH 174.

Bij de visserman aangekomen hebben we besloten dat de vlet en de vissersman ieder zijn eigen weg en tempo zou varen. Ik werd weer gevraagd om als deskundige (hm hm ) mee te gaan met de vissersboot. Nu strekte mijn kennis van het water niet verder dan Tien Gemeten en toen ik dat vertelde deed dat niet ter zake, want ik kon de dorpjes en de wal herkennen en dat was al heel wat. Ik kreeg het roer in handen en na enige tijd stond ik alleen in de stuurhut. De anderen waren onderdeks gegaan om ik denk hun gemiste slaap in te halen. Ik ging over de vloed en het schoot lekker op naar het Hollands Diep. In het Hellegat en dat heette niet voor niets zo was het een heksenketel, zodanig dat de ervaren vissers zeeziek werden van die rare korte golfslag. Ik had gelukkig nergens last van. Op het Volkerak hield ik nog al dicht de buitendijk van het eiland aan. Op sommige plaatsen keek ik zo door de stroomgaten in de gebroken buitendijk de polder in. Water, overal water
Zo voeren we de Galathese haven voorbij waar normaal de veerboot naar Dintelsas voer, zo naar de platen van Oude Tonge. Daar lag een marineboot ten anker en daar moesten we ons melden.
Zo gezegd zo gedaan. De hulp was niet meer in Oude Tonge nodig. Alleen de beide artsen en de beide grote rubberboten moesten daar achterblijven. Dus dat spul ging naar de buitendijk. De schipper kwam me vertellen dat er een prakje stamppot was en wilde met z'n allen eten
Na de boot met de neus op de zandplaat gevaren te hebben ging ik dus mee naar beneden. Het was vloed dus we zouden vanzelf weer los komen.
Na enig voortafelen gingen we eten. Ik had nog maar net een paar happen door mijn keel toen wij opeens hard gingen schommelen. Ik met een rot gang naar boven en we lagen midden in de vaargeul die daar heel kort bij de zandplaat liep en ik keek recht tegen de kont van de Butania, een gastanker van van ommeren die regelmatig tussen Rotterdam en Antwerpen pendelde. Die moet vlak langs ons heen gekomen zijn. Ik denk dat zij daar aan boord wel met het vingertje naar het voorhoofd op ons staan kankeren hebben. Mijn eetlust was gelijk voorbij en even later werden we door de marine verteld dat wij door moesten naar Brouwershaven op Schouwen Duiveland. Dat was nog een pokkeneind en wij zouden dat nooit voor de duisternis klaren. Daar kwam bij dat een hoop betonning onklaar was, dus mocht ik naar de vluchthaven van Zijpe (net onder Bruinisse) varen om daar de volgende dag af te wachten. In de vluchthaven was het stikvol met schepen en we lagen rijen dik gemeerd. Bij de marine ons gemeld en we zouden de volgende mogen vertrekken. Nog wat hand en spandiensten verleend en toen de duisternis viel dacht ik dat het beter zou zijn om naar de vissersboot terug te gaan en een slaapplaats te zoeken in het ruim, want we hadden dekens genoeg. De anderen bleven nog wat hangen maar ik had de hele dag achter dat roer gestaan en was op van de zenuwen en vermoeidheid. Dus ik alleen terug. Moest ik om van het ene ship op het andere te komen via de roeiboot. Die had net genoeg slack in zijn touw waar die mee vast zat en dan kon je zo de ruimte overbruggen. Ben ik daar mee bezig gaat de deur van de stuurhut open en roept die schipper of ik even binnen kom. Hij had mij al zien schutteren op zijn schip maar dat wist ik niet. Hij vroeg of ik al gegeten had en bij mijn verhaal van het verstoorde middagmaal riep hij aan zijn vrouw of zij nog een prakkie over had. Nu was dit zo'n grote snelloper die op de Rijn voer met een joekel van een stuurhut, machinekamer en een prachtige woonkamer. Hoe die boot en eigenaar heette ben ik de loop der jaren vergeten, maar hij had Nijmegen als thuishaven. Hij was daar naar toe gekomen om evacuees te laden voor Dordrecht. Nu in de woonkamer zal ik maar zeggen, kreeg ik een heerlijke maaltijd voorgeschoteld en ik mocht van de schipper niet meer naar de visserman. Ik moest bij zijn zoontje van een jaar of zes onder de dekens. En snurken maar. Zo zie je maar hoe onbaatzuchtig iemand een ander kan helpen. Ik was er hardstikke verlegen mee. 's Morgens word ik wakker en kreeg een lekker ontbijtje van de schippersvrouw. Even later zien wij de schipper aankomen met twee geuniformeerde politieagenten. Of ik er even bij kwam werd er gevraagd. Ik schrok me rot want weet ik veel er kon wel een zoektocht naar mij zijn. Want ik wist nog steeds niets van mijn moeder. Maar dat viel alles mee. De schipper was even naar de marineboot geweest en had gehoord dat die twee agenten met een patrouillevaartuig, de RP zoveel uit Zutphen op weg waren naar Herkingen om daar voorbereidingen te treffen voor de hulpverlening. De burgemeester van Zutphen had hun die opdracht gegeven en zij moesten naar het gemeentehuis van Herkingen. Zij hadden bij de marine aangeklopt voor hulp want ze waren bang dat ze door onbekendheid vast kwamen te zitten op een of andere bank. Nou zegt die schipper ik heb iemand aan boord die de weg wel zal kennen en weer graag terug wil naar het eiland G-O. Nu ik had daar wel oren naar. Ik wist waar ongeveer de vaargeul zou lopen en ook de ingang van de haven kon ik omdat ik daar nog al eens ging zwemmen en op het Gors zeekraal plukken. 

Dus ik met de RP mee. Daar was een echte stuurhut met zelfs een zeekaart van de Krammer en Grevelingen en we konden netjes koers zetten naar Herkingen. Ik wist dat ik de molen en de kerktoren in een lijn moest hebben om bij de havenmond te komen. Dat waren net twee strekdammen waar men boomtakken tussen de stenen had staan om die dammen te markeren. Ik kon er niets meer van terug vinden, want door de vloed en storm was alles foetsie. Wat stond ons nu te doen? In overleg daarover zag ik dat er ook een motorjol aan boord was. Na de opmerking van mij dat dat misschien wel mogelijk was werd die te water gelaten en daar ging ik met twee man richting havenmond. De RP was intussen ten anker gegaan en ik mijn kans ruikend sprak met hun af dat als wij eenmaal binnen zouden zijn, ik achter zou blijven om te trachten vandaar uit weer overland naar Middelharnis te komen. Dat was accoord. Nu in de haven aangemeerd, ben ik eerst met hun naar de loco burgemeester gelopen op het gemeentehuis. Daar kreeg ik nog een bon voor de leverantie van brandstof voor de motor van de jol. Ben die nog samen met de garagehouder af wezen vullen en toen terug naar het gemeentehuis. Nu bleek dat bij de Visbank een Duckw van particulieren uit Pijnacker op het punt stond om naar huis terug te keren. Die jongens die daar mee over gekomen waren hadden tientallen mensen van de verdrinkingsdood gered. Vooral op Zondag. En het was intussen al Vrijdag geworden. Toen viel er niets meer te redden. Ik er naar toe maar het ding stond er wel maar er was niemand te zien. Maar na een half uurtje wachten kwamen ze er aan en ik kreeg gelijk toestemming om mee te gaan. Via verschillende dijken zijn we zo in Middelharnis aangekomen. Ben ik nog maar net uit die Duckw geklommen komt er een politieman die ik eerst niet herkende naar mij toe. Hij zei letterlijk: Verdomme Jaap wat moet jij hier nou. Het was de vader van een schoolvriend van me. Ik kreeg te horen dat ik moest zorgen dat ik een verblijfspas kreeg, want anders werd ik zo het eiland afgezet. Ik moest die pas in een woning op de kade halen dus ik daar naar toe. Blij dat ik weer in Middelharnis was, ging ik in de rij tussen de andere mensen die ook voor een pas kwamen. Daar staande ging voor de tweede keer die week bij mij het licht uit. Toen ik weer bij mijn positieven kwam lag ik op een brancard in een legertruck. Die stond geparkeerd aan boord van de veerboot van Middelharnis naar Hellevoetsluis (hoe is het mogelijk dat zoiets nog nooit in een filmscenario heeft gestaan). Dus ik ging weer van het eiland af. Ondanks mijn protesten lieten zij (de hospikken) mij liggen en leverden mij netjes bij de AHOY-hal in Rotterdam af. Daar verdween ik op de ziekenboeg.

even tussendoor

Ik heb mijn vorig stukje nog even nagelezen en ik kwam tot de slotsom dat de indruk kon ontstaan dat ik er tussenuit was geknepen in Zijpe. Maar ik ben niet eerder meegegaan met de rivierpolite naar Herkingen dan dat ik dat eerst met de mensen van de vissersboot en de vlet overlegd had. Die waren ook van mening dat er voor hen niets meer te doen was, ook al omdat Brouwershaven ook al niet meer doorging. Ik heb toen van hun afscheid genomen en later heb ik nog een brief gehad van Leen Koster dat de vlet in de buurt van Willemstad op het hollands diep gezonken is en zodoende hadden de vissers toch nog een redding uitgevoerd. De oorzaak ervan werd er niet bij vermeld trouwens.

Nu de Vrijdagnacht op de zieken boeg was een verschrikking. Er werd gehuild, er waren mensen die nachtmerries hadden en pijn. Sommigen lagen hardop te bidden of psalmen te zingen. Ik was wat blij dat de morgen aanbrak. Dat ik op de ziekenboeg lag kwam door het feit dat mijn boven benen helemaal opgezet of verkrampt waren en dat ik niet meer kon lopen. De nachtzuster was een jonge dame bij ons uit het dorp en ook van het rode Kruis. Die wist te vertellen dat zij Dinsdags mijn moeder nog gezien had bij een groep patienten die geevacueerd werden. Daar zou zij als begeleidster aanwezig bij zijn geweest. Bij mijn opname had ik verteld dat ik een getrouwde zus in Brummen had wonen. En daar werd voor mij geregeld dat ik voor 9 uur smorgens al op weg was met nog een stel anderen naar de Jaarbeurshal in Utrecht. Daar stonden letterlijk rijen auto's te wachten om mensen naar hun evacuatieadres re brengen. Ik ging als passagier mee met een van de directie van D-E.
Die bracht mij bij mijn zuster met een hele mooie Citroen Quatre avant.
Zeer luxueus voor die tijd.
De huisarts werd er bij gehaald en die had als medicijn: RUST. Nu ik heb met onderbreking door de plaspauzes tot Maandagmorgen geslapen.Omdat ik terug wilde naar de school in Vlissingen en de reis er naar toe via Belgie moest had ik een probleem dat ik geen pas had.
Hierop is mijn zwager naar het gemeentehuis gegaan en heeft daar een brief voor mij opgehaald, met het verzoek om mij de grens te laten passeren zonder reisdocumenten, daar het voor mijn verdere carriere van belang was dat ik zo vlug mogelijk de studie hervatte. Echt zo'n heerlijk vormelijke brief. Ik weet het begin ook nog. Hierbij verklaart de burgemeester der gemeente Brummen, dat de heer Nieuwland, hoofd der school te Oeken, ter goeder naam en faam bekend staand verklaard heeft dat zijn zwager enz.
Ik zou Woensdagmorgen vertrekken. Dinsdagsavonds wordt er gebeld en wie stond er aan de deur? Mijn moeder. Die had mensen begeleid naar Arnhem en was doorgereden om mijn zus over alles in te lichten.Wij zijn samen naar Arnhem gegaan en toen verder naar het westen gelift. Dat was geen probleem want wij waren allebei in uniform en dat was een of andere vrijbrief. Zo kwam ik in Bergen op zoom om mijn busreis via Belgie naar Breskens te maken. De bus stopte geeneens aan de grens of in Belgie, dus ik had mij voor niets sappel gemaakt over een paspoort. De andere dag naar school eerst moest ik bij mijnheer Verstraaten komen. Die was hoofd praktijk, maar tevens de vertegenwoordiger van de Mij waarvoor ik leerde. Daar kreeg ik ze behoorlijk uitgemeten, maar hij was ergens toch wel blij dat ik heelhuids boven water was. Toen naar de heer Vijn onze grote directeur. Daar kreeg ik ook voor vijf cent op mijn falie. Wat mij het meeste kwalijk genomen werd dat ik op de boulevard een grote bek tegen de leraar had gehad en dat ik in hun ogen insubordinatie gepleegd had. De eerste overwegingen waren dan ook geweest om mij van school te sturen, maar toen is Pijpje (de bijnaam van leraar smeden en plaatwerken) voor mij in de bres gesprongen. Die kon het zich namelijk wel voorstellen. Tussen die leraar, die eigenlijk de oorzaak was en mijn persoontje is het niet meer goed gekomen. Ik moest voor zijn vakken extra mijn best doen om geen onvoldoende te halen. Sommige mensen hebben nu eenmaal lange tenen.
Als ik er op terug kijk is het bijna ongelofelijk hoe dat allemaal gelopen is. Bijna zes dagen achter elkaar in het rampgebied gezeten en doorkruist en in feite alleen maar achter alles aan gelopen en uiteindelijk andere mensen tot last geweest. En dit terwijl een innerlijke drijfveer aanwezig was om andere mensen te helpen. Ik heb ook aan het begin gezegd dat het een relaas zou worden en misschien heb ik wel te uitvoerig verteld, maar ik ben blij dat het op papier staat.

allen de hartelijke groeten, Jaap5

Jaap Vijfhuize

 

Zo'n soort beeld kreeg ik ook te zien toen ik met de vlet uit het Spui het Haringvliet op voer. Overal kwam de hulp vandaan.

 

Dit is een luchtopname van de rijkshaven van Middelharnis Haven.
Rechtsboven is het gebouw waar we ons bij de Marine moesten melden. Aan een soortgelijk ponton in de haven, waar nu de veerboot aan het aanmeren is lag de Spido ponton. Toen wij aankwamen lag dit gedeelte tjokvol. De veerboot moest achteruit om te zwaaien. Zoals hij dat nu op de foto doet was helemaal onmogelijk  Naast de ponton ligt nog een watervliegtuig van de MLD. Rechts onder zie je de toegang naar het havenkanaal. De sluis staat er net niet op.

 

Dit is een afbeelding van het eind van het havenkanaal te Middelharnis. Het hoge gebouw in het midden was het noodhospitaal. De dekens hebben we tot bij de deur kunnen brengen met de vlet. Militairen staan hier hun spullen te lossen uit een van de schepen

 

Dit is een luchtfoto van Mideen gedeelte van Middelharnis. Rechts boven aan zie je een boerderij met aangebouwde schuur. Daar recht tegenover in het tweede blok huizen was mijn ouderlijk huis. Wij hebben toen volgens mijn vader 1 meter 90 waterhoogte in huis gehad. Doordat mijn vader en moeder Zaterdagsavonds zo van huis weggeroepen zijn en er nooit bij stil gestaan hadden dat de zaak wel eens onder water zou kunnen komen, was alles wat begane grond was naar de gallemiezen. Ik weet nog dat we nog een leunstoel hadden en toen ik met Paasvacantie kwam en er in ging zitten viel die ook nog van ellende uit elkaar. De kachels waren brandend ten onder gegaan en dat konden de vuurpotten weer niet hebben en modder dat was er in overvloed.

Ik heb deze beelden ontleend aan het boek GEBROKEN DIJKEN van de ramp op Goeree en Overflakkee

Jaap5

Bovenstaand verhaal staat ook op het forum www.kombuispraat.com

Onderstaande foto's van de watersnoodramp zijn op Kombuispraat geplaatst door Frank (Akwanaut)

Nog wat nagekomen documentatie op 18 maart 2008

Toen ik samen met Leen Koster uit Vlissingen gedrost waren konden we in eerste instantie Goes niet uit.  Daar heb ik en lLeen dan toestemming van de burgemeester moeten halen en gekregen.

 

De toestemming van de burgemeester van Middelharnis om snachts die vlet met dekens te gaan halen.

 

De brief  die ik half Februari van Leen heb gehad. Het blijkt de SCH 74   geweest te zijn en niet de 174.

 

Bron: http://www.scheveningen-haven.nl/info/schepen/

Met dank aan Rinus Nutbeij