Hebbiewellis??

Heb je wel eens de verschrikkelijke sneeuwman in de Tropen gezien??

Dat zat zo….:

De nieuwe olieman was keurig in het pak in Amsterdam op de Levantkade aan boord van de Nestor gekomen, die in april 1960 voor een reis naar de West klaar lag. Zijn eerste wachten liep hij in een gloednieuw ketelpak. Daar kwamen echter al snel zwarte vegen op als hij zich in en uit de vetput begaf.

Hij had bijna van alles meegenomen om aan boord zijn werk te doen en echt compleet was zijn uitrusting om in de West te kunnen gaan stappen.. Zijn stappak had hij dus prima voor elkaar. Een modern lichtgrijs pak gecompleteerd met echte Italiaanse schoenen. Het was in een tijd dat Italiaanse schoenontwerpers nog dachten dat bij de heren de grote teen in het midden zat met links en rechts daarvan twee kleinere. Niets aan het toeval overlatend had hij nog zo’n stel meegenomen om daarmee in de Caribean als heer indruk te kunnen maken. Waar hij niet aan gedacht had was om minstens een paar machinekamerklompen/sloffen mee te nemen. Toen hij daar het nut van begon in te zien zaten we al in het Kanaal. Zijn stapschoenen werden dus noodgedwongen werkschoenen.

Op de heenreis naar de West stonden de hutten voor de 12 passagiers leeg. Het passagiersdek zag er verweerd uit en kon een grote opknapbeurt gebruiken. Er werd geschrobd, geschuurd, gebreeuwd en geteerd door de matrozen. Het dek werd de trots van de kapitein. Zo’n mooi houten dek zag je tegenwoordig niet meer.

Na Paramaribo ging de reis naar Nickerie, Wageningen en Georgetown. Daarna een slingerreis naar Mobile, New Orleans, Houston, New Orleans, Willemstad, La Guaria en via Port au Prince en Paramaribo terug naar Amsterdam. In Paramaribo scheepten 12 passagiers zich in en waren alle hutten vol. Ook hadden 10 Surinaamse verstekelingen zich in de ruimen verschanst. 7 ervan hadden we voor de loodsboot al weer ontdekt en die gingen daar retour.

De terugreis kon nu echt beginnen.

De duizenden vliegen en insecten die aan boord waren raakten we kwijt door een rondtorn te maken. Eerst alle deuren en patrijspoorten opengezet en dan een rondje varen. Als je dan weer op koers ligt ben je daarna bijna alle vliegen kwijt. We voeren de wind dood en de temperatuur in de machinekamer begon op te lopen. Om toch een zuchtje wind naar beneden te krijgen moesten de luchtkokers regelmatig worden bijgesteld. Door de olieman. De nieuwigheid van zijn ketelpakken was er na 3 maanden wel vanafgegaan. Erger was dat alle Italiaanse puntschoenen het begeven hadden. Na lijm, touw en ijzerdraad er omheen gedaan te hebben hadden ze het uiteindelijk helemaal begeven. Ze vielen niet meer te repareren, de olie had alles aangetast. Het werken in de machinekamer werd een gevaar met dat schoeisel en zonder iets aan je voeten, dat kon helemaal niet.

We waren al twee dagen onderweg. Een passagiere begreep niets van de rangen en standen aan boord. Dat er een kapitein, 1e stm, 2e stm, 3e stm en zelfs een 4e stuurman aan boord was dat geloofde ze wel maar hoe kon je dat zien? Toen later de ouwe door haar voor 4e stuurman werd aangezien zal wel aan de uitleg van ons gelegen hebben. Tijd om uit te zoeken hoe dat allemaal kwam was er niet. Uit ruim 3 kwamen drie Surinaamse verstekelingen omhoog. Twee waren er ingebouwd geweest tussen de kisten met grapefruit en één had zich verborgen gehouden in de bauxieterts. Verse lucht haalde hij naar binnen door een meterlange plastic pijp. Er was toch echt door ons met stokken in de bauxiet geprikt en alle ruimen waren bekeken. Deze drie hadden geluk dachten ze, die gingen mee naar Amsterdam. Vrouw en bij-vrouw in Suriname achterlatend, opweg naar de blonde Hollandse. In Suriname verdiende ieder genoeg om 2 vrouwen te kunnen onderhouden, met een baan in Nederland moest een derde geen enkel probleem zijn. Daar zaten wat rekenfouten in.

Ze waren wel goed geinformeerd over het vaarschema van de KNSM schepen. Tussen Parbo en de Azoren zouden ze geen andere KNSM schepen passeren. Na de Azoren zou het weer slechter zijn om met een motorsloep overgezet te worden. De marconist kreeg toch contact met een tegenliggende KNSM-er, dagelijks werden de posities doorgeseind. De laatste dag werd met de richtingzoeker om beurten gewerkt . Als dan aan de horizon de topjes van de masten, de schoorsteen, de opbouw en later een heel schip zichtbaar worden, is dat een aparte onderbreking van de reis.

De 2e stm liep met een stijf linkerbeen. In zijn linkerbroekzak had hij het scheepspistool vast voor het geval er protesten en problemen kwamen. Die waren er ’s nachts al geweest toen de 3 verstekelingen er achter waren gekomen dat ze zouden worden overgezet. Eerst zou de bootsman met water-aan-dek de goede richting aangeven richting motorsloep. Het bleek allemaal niet nodig, ze werden overgezet en we stoomden verder.

Het prachtige houten passagiersdek zag er nu echter uit of de Verschrikkelijke Sneeuwman aan boord was gekomen. Grote ronde olievlekken lagen erop.

Het bleek de olieman te zijn geweest. Die liep als een soort Robinson Crusoë op jute zakken die rond zijn voeten bevestigd waren met ijzerdraad.

Hij had de luchtkokers weer bijgesteld.

 

Frans Willemse

Fwa.willemse@worldonline.nl